vervoeging van de bedrijvende vorm van culpabiliseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | culpabiliseren | te culpabiliseren | ||||||||
toekomend | zullen culpabiliseren | te zullen culpabiliseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geculpabiliseerd | te hebben geculpabiliseerd | ||||||||
toekomend | geculpabiliseerd zullen hebben | geculpabiliseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
culpabiliserend | geculpabiliseerd | ev. culpabiliseer |
mv. verouderd culpabiliseert |
culpabilisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | culpabiliseer | culpabiliseert | culpabiliseert | culpabiliseert | culpabiliseert | culpabiliseren | culpabiliseren | culpabiliseren | |||
verleden (o.v.t.) | culpabiliseerde | culpabiliseerde | culpabiliseerde | culpabiliseerde | culpabiliseerde | culpabiliseerden | culpabiliseerden | culpabiliseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal culpabiliseren | zult/zal culpabiliseren | zult/zal culpabiliseren | zult culpabiliseren | zal culpabiliseren | zullen culpabiliseren | zullen culpabiliseren | zullen culpabiliseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou culpabiliseren | zou culpabiliseren | zou(dt) culpabiliseren | zoudt culpabiliseren | zou culpabiliseren | zouden culpabiliseren | zouden culpabiliseren | zouden culpabiliseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geculpabiliseerd | hebt geculpabiliseerd | hebt/heeft geculpabiliseerd | hebt geculpabiliseerd | heeft geculpabiliseerd | hebben geculpabiliseerd | hebben geculpabiliseerd | hebben geculpabiliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geculpabiliseerd | had geculpabiliseerd | had geculpabiliseerd | hadt geculpabiliseerd | had geculpabiliseerd | hadden geculpabiliseerd | hadden geculpabiliseerd | hadden geculpabiliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geculpabiliseerd hebben | zal/zult geculpabiliseerd hebben | zult/zal geculpabiliseerd hebben | zult geculpabiliseerd hebben | zal geculpabiliseerd hebben | zullen geculpabiliseerd hebben | zullen geculpabiliseerd hebben | zullen geculpabiliseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geculpabiliseerd hebben | zou geculpabiliseerd hebben | zou/zoudt geculpabiliseerd hebben | zoudt geculpabiliseerd hebben | zou geculpabiliseerd hebben | zouden geculpabiliseerd hebben | zouden geculpabiliseerd hebben | zouden geculpabiliseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geculpabiliseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geculpabiliseerd | er is geculpabiliseerd | |||||||||
verleden | er werd geculpabiliseerd | er was geculpabiliseerd | |||||||||
toekomend | er zal geculpabiliseerd worden | er zal geculpabiliseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geculpabiliseerd worden | er zou geculpabiliseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geculpabiliseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geculpabiliseerd worden | geculpabiliseerd te worden | ||||||||
toekomend | geculpabiliseerd zullen worden | geculpabiliseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geculpabiliseerd zijn | geculpabiliseerd te zijn | ||||||||
toekomend | geculpabiliseerd zullen zijn | geculpabiliseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geculpabiliseerd | wordt geculpabiliseerd | wordt geculpabiliseerd | wordt geculpabiliseerd | wordt geculpabiliseerd | worden geculpabiliseerd | worden geculpabiliseerd | worden geculpabiliseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geculpabiliseerd | werd geculpabiliseerd | werd geculpabiliseerd | werdt geculpabiliseerd | werd geculpabiliseerd | werden geculpabiliseerd | werden geculpabiliseerd | werden geculpabiliseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geculpabiliseerd worden | zult geculpabiliseerd worden | zult geculpabiliseerd worden | zult geculpabiliseerd worden | zal geculpabiliseerd worden | zullen geculpabiliseerd worden | zullen geculpabiliseerd worden | zullen geculpabiliseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geculpabiliseerd worden | zou geculpabiliseerd worden | zou/zoudt geculpabiliseerd worden | zoudt geculpabiliseerd worden | zou geculpabiliseerd worden | zouden geculpabiliseerd worden | zouden geculpabiliseerd worden | zouden geculpabiliseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geculpabiliseerd | bent geculpabiliseerd | bent/is geculpabiliseerd | zijt geculpabiliseerd | is geculpabiliseerd | zijn geculpabiliseerd | zijn geculpabiliseerd | zijn geculpabiliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geculpabiliseerd | was geculpabiliseerd | was geculpabiliseerd | waart geculpabiliseerd | was geculpabiliseerd | waren geculpabiliseerd | waren geculpabiliseerd | waren geculpabiliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geculpabiliseerd zijn | zult geculpabiliseerd zijn | zult geculpabiliseerd zijn | zult geculpabiliseerd zijn | zal geculpabiliseerd zijn | zullen geculpabiliseerd zijn | zullen geculpabiliseerd zijn | zullen geculpabiliseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geculpabiliseerd zijn | zou geculpabiliseerd zijn | zou/zoudt geculpabiliseerd zijn | zoudt geculpabiliseerd zijn | zou geculpabiliseerd zijn | zouden geculpabiliseerd zijn | zouden geculpabiliseerd zijn | zouden geculpabiliseerd zijn |