vervoeging van de bedrijvende vorm van delven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | delven | te delven | ||||||||
toekomend | zullen delven | te zullen delven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gedolven | te hebben gedolven | ||||||||
toekomend | gedolven zullen hebben | gedolven te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
delvend | gedolven | ev. delf |
mv. verouderd delft |
delve | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | delf | delft | delft | delft | delft | delven | delven | delven | |||
verleden (o.v.t.) | delfde/ dolf | delfde/ dolf | delfde/ dolf | delfde(t)/ dolft | delfde/ dolf | delfden/ dolven | delfden/ dolven | delfden/ dolven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal delven | zult/zal delven | zult/zal delven | zult delven | zal delven | zullen delven | zullen delven | zullen delven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou delven | zou delven | zou(dt) delven | zoudt delven | zou delven | zouden delven | zouden delven | zouden delven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gedolven | hebt gedolven | hebt/heeft gedolven | hebt gedolven | heeft gedolven | hebben gedolven | hebben gedolven | hebben gedolven | |||
verleden (v.v.t.) | had gedolven | had gedolven | had gedolven | hadt gedolven | had gedolven | hadden gedolven | hadden gedolven | hadden gedolven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedolven hebben | zal/zult gedolven hebben | zult/zal gedolven hebben | zult gedolven hebben | zal gedolven hebben | zullen gedolven hebben | zullen gedolven hebben | zullen gedolven hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedolven hebben | zou gedolven hebben | zou/zoudt gedolven hebben | zoudt gedolven hebben | zou gedolven hebben | zouden gedolven hebben | zouden gedolven hebben | zouden gedolven hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gedolven worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gedolven | er is gedolven | |||||||||
verleden | er werd gedolven | er was gedolven | |||||||||
toekomend | er zal gedolven worden | er zal gedolven zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gedolven worden | er zou gedolven zijn | |||||||||
lijdende vorm gedolven worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gedolven worden | gedolven te worden | ||||||||
toekomend | gedolven zullen worden | gedolven te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gedolven zijn | gedolven te zijn | ||||||||
toekomend | gedolven zullen zijn | gedolven te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gedolven | wordt gedolven | wordt gedolven | wordt gedolven | wordt gedolven | worden gedolven | worden gedolven | worden gedolven | |||
verleden (o.v.t.) | werd gedolven | werd gedolven | werd gedolven | werdt gedolven | werd gedolven | werden gedolven | werden gedolven | werden gedolven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gedolven worden | zult gedolven worden | zult gedolven worden | zult gedolven worden | zal gedolven worden | zullen gedolven worden | zullen gedolven worden | zullen gedolven worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gedolven worden | zou gedolven worden | zou/zoudt gedolven worden | zoudt gedolven worden | zou gedolven worden | zouden gedolven worden | zouden gedolven worden | zouden gedolven worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gedolven | bent gedolven | bent/is gedolven | zijt gedolven | is gedolven | zijn gedolven | zijn gedolven | zijn gedolven | |||
verleden (v.v.t.) | was gedolven | was gedolven | was gedolven | waart gedolven | was gedolven | waren gedolven | waren gedolven | waren gedolven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedolven zijn | zult gedolven zijn | zult gedolven zijn | zult gedolven zijn | zal gedolven zijn | zullen gedolven zijn | zullen gedolven zijn | zullen gedolven zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedolven zijn | zou gedolven zijn | zou/zoudt gedolven zijn | zoudt gedolven zijn | zou gedolven zijn | zouden gedolven zijn | zouden gedolven zijn | zouden gedolven zijn |