vervoeging van de bedrijvende vorm van distribueren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | distribueren | te distribueren | ||||||||
toekomend | zullen distribueren | te zullen distribueren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gedistribueerd | te hebben gedistribueerd | ||||||||
toekomend | gedistribueerd zullen hebben | gedistribueerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
distribuerend | gedistribueerd | ev. distribueer |
mv. verouderd distribueert |
distribuere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | distribueer | distribueert | distribueert | distribueert | distribueert | distribueren | distribueren | distribueren | |||
verleden (o.v.t.) | distribueerde | distribueerde | distribueerde | distribueerde | distribueerde | distribueerden | distribueerden | distribueerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal distribueren | zult/zal distribueren | zult/zal distribueren | zult distribueren | zal distribueren | zullen distribueren | zullen distribueren | zullen distribueren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou distribueren | zou distribueren | zou(dt) distribueren | zoudt distribueren | zou distribueren | zouden distribueren | zouden distribueren | zouden distribueren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gedistribueerd | hebt gedistribueerd | hebt/heeft gedistribueerd | hebt gedistribueerd | heeft gedistribueerd | hebben gedistribueerd | hebben gedistribueerd | hebben gedistribueerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gedistribueerd | had gedistribueerd | had gedistribueerd | hadt gedistribueerd | had gedistribueerd | hadden gedistribueerd | hadden gedistribueerd | hadden gedistribueerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedistribueerd hebben | zal/zult gedistribueerd hebben | zult/zal gedistribueerd hebben | zult gedistribueerd hebben | zal gedistribueerd hebben | zullen gedistribueerd hebben | zullen gedistribueerd hebben | zullen gedistribueerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedistribueerd hebben | zou gedistribueerd hebben | zou/zoudt gedistribueerd hebben | zoudt gedistribueerd hebben | zou gedistribueerd hebben | zouden gedistribueerd hebben | zouden gedistribueerd hebben | zouden gedistribueerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gedistribueerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gedistribueerd | er is gedistribueerd | |||||||||
verleden | er werd gedistribueerd | er was gedistribueerd | |||||||||
toekomend | er zal gedistribueerd worden | er zal gedistribueerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gedistribueerd worden | er zou gedistribueerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gedistribueerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gedistribueerd worden | gedistribueerd te worden | ||||||||
toekomend | gedistribueerd zullen worden | gedistribueerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gedistribueerd zijn | gedistribueerd te zijn | ||||||||
toekomend | gedistribueerd zullen zijn | gedistribueerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gedistribueerd | wordt gedistribueerd | wordt gedistribueerd | wordt gedistribueerd | wordt gedistribueerd | worden gedistribueerd | worden gedistribueerd | worden gedistribueerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gedistribueerd | werd gedistribueerd | werd gedistribueerd | werdt gedistribueerd | werd gedistribueerd | werden gedistribueerd | werden gedistribueerd | werden gedistribueerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gedistribueerd worden | zult gedistribueerd worden | zult gedistribueerd worden | zult gedistribueerd worden | zal gedistribueerd worden | zullen gedistribueerd worden | zullen gedistribueerd worden | zullen gedistribueerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gedistribueerd worden | zou gedistribueerd worden | zou/zoudt gedistribueerd worden | zoudt gedistribueerd worden | zou gedistribueerd worden | zouden gedistribueerd worden | zouden gedistribueerd worden | zouden gedistribueerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gedistribueerd | bent gedistribueerd | bent/is gedistribueerd | zijt gedistribueerd | is gedistribueerd | zijn gedistribueerd | zijn gedistribueerd | zijn gedistribueerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gedistribueerd | was gedistribueerd | was gedistribueerd | waart gedistribueerd | was gedistribueerd | waren gedistribueerd | waren gedistribueerd | waren gedistribueerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedistribueerd zijn | zult gedistribueerd zijn | zult gedistribueerd zijn | zult gedistribueerd zijn | zal gedistribueerd zijn | zullen gedistribueerd zijn | zullen gedistribueerd zijn | zullen gedistribueerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedistribueerd zijn | zou gedistribueerd zijn | zou/zoudt gedistribueerd zijn | zoudt gedistribueerd zijn | zou gedistribueerd zijn | zouden gedistribueerd zijn | zouden gedistribueerd zijn | zouden gedistribueerd zijn |