vervoeging van de bedrijvende vorm van doorbladeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorbladeren | door te bladeren | ||||||||
toekomend | zullen doorbladeren door zullen bladeren |
te zullen doorbladeren door te zullen bladeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgebladerd | te hebben doorgebladerd | ||||||||
toekomend | doorgebladerd zullen hebben | doorgebladerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorbladerend | doorgebladerd | ev. blader door |
mv. verouderd bladert door |
bladere door (bijzin) doorbladere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | blader door | bladert door | bladert door | bladert door | bladert door | bladeren door | bladeren door | bladeren door | |||
verleden (o.v.t.) | bladerde door | bladerde door | bladerde door | bladerde door | bladerde door | bladerden door | bladerden door | bladerden door | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorbladeren | zult/zal doorbladeren | zult/zal doorbladeren | zult doorbladeren | zal doorbladeren | zullen doorbladeren | zullen doorbladeren | zullen doorbladeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorbladeren | zou doorbladeren | zou(dt) doorbladeren | zoudt doorbladeren | zou doorbladeren | zouden doorbladeren | zouden doorbladeren | zouden doorbladeren | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorblader | doorbladert | doorbladert | doorbladert | doorbladert | doorbladeren | doorbladeren | doorbladeren | |||
verleden (o.v.t.) | doorbladerde | doorbladerde | doorbladerde | doorbladerde | doorbladerde | doorbladerden | doorbladerden | doorbladerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorbladeren door zal bladeren |
zult/zal doorbladeren door zult/zal bladeren |
zult/zal doorbladeren door zult/zal bladeren |
zult doorbladeren door zult bladeren |
zal doorbladeren door zal bladeren |
zullen doorbladeren door zullen bladeren |
zullen doorbladeren door zullen bladeren |
zullen doorbladeren door zullen bladeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorbladeren door zou bladeren |
zou doorbladeren door zou bladeren |
zou(dt) doorbladeren door zou(dt) bladeren |
zoudt doorbladeren door zoudt bladeren |
zou doorbladeren door zou bladeren |
zouden doorbladeren door zouden bladeren |
zouden doorbladeren door zouden bladeren |
zouden doorbladeren door zouden bladeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgebladerd | hebt doorgebladerd | hebt/heeft doorgebladerd | hebt doorgebladerd | heeft doorgebladerd | hebben doorgebladerd | hebben doorgebladerd | hebben doorgebladerd | |||
verleden (v.v.t.) | had doorgebladerd | had doorgebladerd | had doorgebladerd | hadt doorgebladerd | had doorgebladerd | hadden doorgebladerd | hadden doorgebladerd | hadden doorgebladerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgebladerd hebben | zal/zult doorgebladerd hebben | zult/zal doorgebladerd hebben | zult doorgebladerd hebben | zal doorgebladerd hebben | zullen doorgebladerd hebben | zullen doorgebladerd hebben | zullen doorgebladerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgebladerd hebben | zou doorgebladerd hebben | zou/zoudt doorgebladerd hebben | zoudt doorgebladerd hebben | zou doorgebladerd hebben | zouden doorgebladerd hebben | zouden doorgebladerd hebben | zouden doorgebladerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorgebladerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorgebladerd | er is doorgebladerd | |||||||||
verleden | er werd doorgebladerd | er was doorgebladerd | |||||||||
toekomend | er zal doorgebladerd worden | er zal doorgebladerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorgebladerd worden | er zou doorgebladerd zijn | |||||||||
lijdende vorm doorgebladerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorgebladerd worden | doorgebladerd te worden | ||||||||
toekomend | doorgebladerd zullen worden | doorgebladerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorgebladerd zijn | doorgebladerd te zijn | ||||||||
toekomend | doorgebladerd zullen zijn | doorgebladerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorgebladerd | wordt doorgebladerd | wordt doorgebladerd | wordt doorgebladerd | wordt doorgebladerd | worden doorgebladerd | worden doorgebladerd | worden doorgebladerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorgebladerd | werd doorgebladerd | werd doorgebladerd | werdt doorgebladerd | werd doorgebladerd | werden doorgebladerd | werden doorgebladerd | werden doorgebladerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorgebladerd worden | zult doorgebladerd worden | zult doorgebladerd worden | zult doorgebladerd worden | zal doorgebladerd worden | zullen doorgebladerd worden | zullen doorgebladerd worden | zullen doorgebladerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorgebladerd worden | zou doorgebladerd worden | zou/zoudt doorgebladerd worden | zoudt doorgebladerd worden | zou doorgebladerd worden | zouden doorgebladerd worden | zouden doorgebladerd worden | zouden doorgebladerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorgebladerd | bent doorgebladerd | bent/is doorgebladerd | zijt doorgebladerd | is doorgebladerd | zijn doorgebladerd | zijn doorgebladerd | zijn doorgebladerd | |||
verleden (v.v.t.) | was doorgebladerd | was doorgebladerd | was doorgebladerd | waart doorgebladerd | was doorgebladerd | waren doorgebladerd | waren doorgebladerd | waren doorgebladerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgebladerd zijn | zult doorgebladerd zijn | zult doorgebladerd zijn | zult doorgebladerd zijn | zal doorgebladerd zijn | zullen doorgebladerd zijn | zullen doorgebladerd zijn | zullen doorgebladerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgebladerd zijn | zou doorgebladerd zijn | zou/zoudt doorgebladerd zijn | zoudt doorgebladerd zijn | zou doorgebladerd zijn | zouden doorgebladerd zijn | zouden doorgebladerd zijn | zouden doorgebladerd zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van doorbladeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorbladeren | te doorbladeren | ||||||||
toekomend | zullen doorbladeren | te zullen doorbladeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorbladerd | te hebben doorbladerd | ||||||||
toekomend | doorbladerd zullen hebben | doorbladerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorbladerend | doorbladerd | ev. doorblader |
mv. verouderd doorbladert |
doorbladere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorblader | doorbladert | doorbladert | doorbladert | doorbladert | doorbladeren | doorbladeren | doorbladeren | |||
verleden (o.v.t.) | doorbladerde | doorbladerde | doorbladerde | doorbladerde | doorbladerde | doorbladerden | doorbladerden | doorbladerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorbladeren | zult/zal doorbladeren | zult/zal doorbladeren | zult doorbladeren | zal doorbladeren | zullen doorbladeren | zullen doorbladeren | zullen doorbladeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorbladeren | zou doorbladeren | zou(dt) doorbladeren | zoudt doorbladeren | zou doorbladeren | zouden doorbladeren | zouden doorbladeren | zouden doorbladeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorbladerd | hebt doorbladerd | hebt/heeft doorbladerd | hebt doorbladerd | heeft doorbladerd | hebben doorbladerd | hebben doorbladerd | hebben doorbladerd | |||
verleden (v.v.t.) | had doorbladerd | had doorbladerd | had doorbladerd | hadt doorbladerd | had doorbladerd | hadden doorbladerd | hadden doorbladerd | hadden doorbladerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorbladerd hebben | zal/zult doorbladerd hebben | zult/zal doorbladerd hebben | zult doorbladerd hebben | zal doorbladerd hebben | zullen doorbladerd hebben | zullen doorbladerd hebben | zullen doorbladerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorbladerd hebben | zou doorbladerd hebben | zou/zoudt doorbladerd hebben | zoudt doorbladerd hebben | zou doorbladerd hebben | zouden doorbladerd hebben | zouden doorbladerd hebben | zouden doorbladerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorbladerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorbladerd | er is doorbladerd | |||||||||
verleden | er werd doorbladerd | er was doorbladerd | |||||||||
toekomend | er zal doorbladerd worden | er zal doorbladerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorbladerd worden | er zou doorbladerd zijn | |||||||||
lijdende vorm doorbladerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorbladerd worden | doorbladerd te worden | ||||||||
toekomend | doorbladerd zullen worden | doorbladerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorbladerd zijn | doorbladerd te zijn | ||||||||
toekomend | doorbladerd zullen zijn | doorbladerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt doorbladerd | — | — | worden doorbladerd | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd doorbladerd | — | — | werden doorbladerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal doorbladerd worden | — | — | zullen doorbladerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou doorbladerd worden | — | — | zouden doorbladerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is doorbladerd | — | — | zijn doorbladerd | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was doorbladerd | — | — | waren doorbladerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal doorbladerd zijn | — | — | zullen doorbladerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou doorbladerd zijn | — | — | zouden doorbladerd zijn |