eigenwijs

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord eigenwijs. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord eigenwijs, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je eigenwijs in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord eigenwijs is hier. De definitie van het woord eigenwijs zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vaneigenwijs, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • ei·gen·wijs
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eigenwijs eigenwijzer eigenwijst
verbogen eigenwijze eigenwijzere eigenwijste
partitief eigenwijs eigenwijzers -

eigenwijs

  1. (te) overtuigd zijn van het eigen gelijk
    • De eigenwijze oude man wilde niet naar de adviezen van de welwillende verpleegster luisteren. 
     "Liesbeth is een bescheiden, dankbare vrouw", vertelt Boeijen. "Een heel erg prettig iemand om mee samen te werken. Lekker eigenwijs, dat hoort ook."[4]
    • Het eigenwijze kind deed lekker niet wat zijn overbezorgde moeder zei dat het moest doen. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]