vervoeging van de bedrijvende vorm van extrapoleren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | extrapoleren | te extrapoleren | ||||||||
toekomend | zullen extrapoleren | te zullen extrapoleren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geëxtrapoleerd | te hebben geëxtrapoleerd | ||||||||
toekomend | geëxtrapoleerd zullen hebben | geëxtrapoleerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
extrapolerend | geëxtrapoleerd | ev. extrapoleer |
mv. verouderd extrapoleert |
extrapolere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | extrapoleer | extrapoleert | extrapoleert | extrapoleert | extrapoleert | extrapoleren | extrapoleren | extrapoleren | |||
verleden (o.v.t.) | extrapoleerde | extrapoleerde | extrapoleerde | extrapoleerde | extrapoleerde | extrapoleerden | extrapoleerden | extrapoleerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal extrapoleren | zult/zal extrapoleren | zult/zal extrapoleren | zult extrapoleren | zal extrapoleren | zullen extrapoleren | zullen extrapoleren | zullen extrapoleren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou extrapoleren | zou extrapoleren | zou(dt) extrapoleren | zoudt extrapoleren | zou extrapoleren | zouden extrapoleren | zouden extrapoleren | zouden extrapoleren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geëxtrapoleerd | hebt geëxtrapoleerd | hebt/heeft geëxtrapoleerd | hebt geëxtrapoleerd | heeft geëxtrapoleerd | hebben geëxtrapoleerd | hebben geëxtrapoleerd | hebben geëxtrapoleerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geëxtrapoleerd | had geëxtrapoleerd | had geëxtrapoleerd | hadt geëxtrapoleerd | had geëxtrapoleerd | hadden geëxtrapoleerd | hadden geëxtrapoleerd | hadden geëxtrapoleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geëxtrapoleerd hebben | zal/zult geëxtrapoleerd hebben | zult/zal geëxtrapoleerd hebben | zult geëxtrapoleerd hebben | zal geëxtrapoleerd hebben | zullen geëxtrapoleerd hebben | zullen geëxtrapoleerd hebben | zullen geëxtrapoleerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geëxtrapoleerd hebben | zou geëxtrapoleerd hebben | zou/zoudt geëxtrapoleerd hebben | zoudt geëxtrapoleerd hebben | zou geëxtrapoleerd hebben | zouden geëxtrapoleerd hebben | zouden geëxtrapoleerd hebben | zouden geëxtrapoleerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geëxtrapoleerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geëxtrapoleerd | er is geëxtrapoleerd | |||||||||
verleden | er werd geëxtrapoleerd | er was geëxtrapoleerd | |||||||||
toekomend | er zal geëxtrapoleerd worden | er zal geëxtrapoleerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geëxtrapoleerd worden | er zou geëxtrapoleerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geëxtrapoleerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geëxtrapoleerd worden | geëxtrapoleerd te worden | ||||||||
toekomend | geëxtrapoleerd zullen worden | geëxtrapoleerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geëxtrapoleerd zijn | geëxtrapoleerd te zijn | ||||||||
toekomend | geëxtrapoleerd zullen zijn | geëxtrapoleerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geëxtrapoleerd | wordt geëxtrapoleerd | wordt geëxtrapoleerd | wordt geëxtrapoleerd | wordt geëxtrapoleerd | worden geëxtrapoleerd | worden geëxtrapoleerd | worden geëxtrapoleerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geëxtrapoleerd | werd geëxtrapoleerd | werd geëxtrapoleerd | werdt geëxtrapoleerd | werd geëxtrapoleerd | werden geëxtrapoleerd | werden geëxtrapoleerd | werden geëxtrapoleerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geëxtrapoleerd worden | zult geëxtrapoleerd worden | zult geëxtrapoleerd worden | zult geëxtrapoleerd worden | zal geëxtrapoleerd worden | zullen geëxtrapoleerd worden | zullen geëxtrapoleerd worden | zullen geëxtrapoleerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geëxtrapoleerd worden | zou geëxtrapoleerd worden | zou/zoudt geëxtrapoleerd worden | zoudt geëxtrapoleerd worden | zou geëxtrapoleerd worden | zouden geëxtrapoleerd worden | zouden geëxtrapoleerd worden | zouden geëxtrapoleerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geëxtrapoleerd | bent geëxtrapoleerd | bent/is geëxtrapoleerd | zijt geëxtrapoleerd | is geëxtrapoleerd | zijn geëxtrapoleerd | zijn geëxtrapoleerd | zijn geëxtrapoleerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geëxtrapoleerd | was geëxtrapoleerd | was geëxtrapoleerd | waart geëxtrapoleerd | was geëxtrapoleerd | waren geëxtrapoleerd | waren geëxtrapoleerd | waren geëxtrapoleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geëxtrapoleerd zijn | zult geëxtrapoleerd zijn | zult geëxtrapoleerd zijn | zult geëxtrapoleerd zijn | zal geëxtrapoleerd zijn | zullen geëxtrapoleerd zijn | zullen geëxtrapoleerd zijn | zullen geëxtrapoleerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geëxtrapoleerd zijn | zou geëxtrapoleerd zijn | zou/zoudt geëxtrapoleerd zijn | zoudt geëxtrapoleerd zijn | zou geëxtrapoleerd zijn | zouden geëxtrapoleerd zijn | zouden geëxtrapoleerd zijn | zouden geëxtrapoleerd zijn |