vervoeging van de bedrijvende vorm van falsifiëren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | falsifiëren | te falsifiëren | ||||||||
toekomend | zullen falsifiëren | te zullen falsifiëren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gefalsifieerd | te hebben gefalsifieerd | ||||||||
toekomend | gefalsifieerd zullen hebben | gefalsifieerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
falsifiërend | gefalsifieerd | ev. falsifieer |
mv. verouderd falsifieert |
falsifiëre | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | falsifieer | falsifieert | falsifieert | falsifieert | falsifieert | falsifiëren | falsifiëren | falsifiëren | |||
verleden (o.v.t.) | falsifieerde | falsifieerde | falsifieerde | falsifieerde | falsifieerde | falsifieerden | falsifieerden | falsifieerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal falsifiëren | zult/zal falsifiëren | zult/zal falsifiëren | zult falsifiëren | zal falsifiëren | zullen falsifiëren | zullen falsifiëren | zullen falsifiëren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou falsifiëren | zou falsifiëren | zou(dt) falsifiëren | zoudt falsifiëren | zou falsifiëren | zouden falsifiëren | zouden falsifiëren | zouden falsifiëren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gefalsifieerd | hebt gefalsifieerd | hebt/heeft gefalsifieerd | hebt gefalsifieerd | heeft gefalsifieerd | hebben gefalsifieerd | hebben gefalsifieerd | hebben gefalsifieerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gefalsifieerd | had gefalsifieerd | had gefalsifieerd | hadt gefalsifieerd | had gefalsifieerd | hadden gefalsifieerd | hadden gefalsifieerd | hadden gefalsifieerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefalsifieerd hebben | zal/zult gefalsifieerd hebben | zult/zal gefalsifieerd hebben | zult gefalsifieerd hebben | zal gefalsifieerd hebben | zullen gefalsifieerd hebben | zullen gefalsifieerd hebben | zullen gefalsifieerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefalsifieerd hebben | zou gefalsifieerd hebben | zou/zoudt gefalsifieerd hebben | zoudt gefalsifieerd hebben | zou gefalsifieerd hebben | zouden gefalsifieerd hebben | zouden gefalsifieerd hebben | zouden gefalsifieerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gefalsifieerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gefalsifieerd | er is gefalsifieerd | |||||||||
verleden | er werd gefalsifieerd | er was gefalsifieerd | |||||||||
toekomend | er zal gefalsifieerd worden | er zal gefalsifieerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gefalsifieerd worden | er zou gefalsifieerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gefalsifieerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gefalsifieerd worden | gefalsifieerd te worden | ||||||||
toekomend | gefalsifieerd zullen worden | gefalsifieerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gefalsifieerd zijn | gefalsifieerd te zijn | ||||||||
toekomend | gefalsifieerd zullen zijn | gefalsifieerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gefalsifieerd | wordt gefalsifieerd | wordt gefalsifieerd | wordt gefalsifieerd | wordt gefalsifieerd | worden gefalsifieerd | worden gefalsifieerd | worden gefalsifieerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gefalsifieerd | werd gefalsifieerd | werd gefalsifieerd | werdt gefalsifieerd | werd gefalsifieerd | werden gefalsifieerd | werden gefalsifieerd | werden gefalsifieerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gefalsifieerd worden | zult gefalsifieerd worden | zult gefalsifieerd worden | zult gefalsifieerd worden | zal gefalsifieerd worden | zullen gefalsifieerd worden | zullen gefalsifieerd worden | zullen gefalsifieerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gefalsifieerd worden | zou gefalsifieerd worden | zou/zoudt gefalsifieerd worden | zoudt gefalsifieerd worden | zou gefalsifieerd worden | zouden gefalsifieerd worden | zouden gefalsifieerd worden | zouden gefalsifieerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gefalsifieerd | bent gefalsifieerd | bent/is gefalsifieerd | zijt gefalsifieerd | is gefalsifieerd | zijn gefalsifieerd | zijn gefalsifieerd | zijn gefalsifieerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gefalsifieerd | was gefalsifieerd | was gefalsifieerd | waart gefalsifieerd | was gefalsifieerd | waren gefalsifieerd | waren gefalsifieerd | waren gefalsifieerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefalsifieerd zijn | zult gefalsifieerd zijn | zult gefalsifieerd zijn | zult gefalsifieerd zijn | zal gefalsifieerd zijn | zullen gefalsifieerd zijn | zullen gefalsifieerd zijn | zullen gefalsifieerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefalsifieerd zijn | zou gefalsifieerd zijn | zou/zoudt gefalsifieerd zijn | zoudt gefalsifieerd zijn | zou gefalsifieerd zijn | zouden gefalsifieerd zijn | zouden gefalsifieerd zijn | zouden gefalsifieerd zijn |