vervoeging van de bedrijvende vorm van familiariseren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | familiariseren | te familiariseren | ||||||
toekomend | zullen familiariseren | te zullen familiariseren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gefamiliariseerd | te hebben gefamiliariseerd | ||||||
toekomend | gefamiliariseerd zullen hebben | gefamiliariseerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
familiariserend | gefamiliariseerd | ev. familiariseer |
mv. verouderd familiariseert |
familiarisere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | familiariseer | familiariseert | familiariseert | familiariseert | familiariseert | familiariseren | familiariseren | familiariseren | |
verleden (o.v.t.) | familiariseerde | familiariseerde | familiariseerde | familiariseerde | familiariseerde | familiariseerden | familiariseerden | familiariseerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal familiariseren | zult/zal familiariseren | zult/zal familiariseren | zult familiariseren | zal familiariseren | zullen familiariseren | zullen familiariseren | zullen familiariseren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou familiariseren | zou familiariseren | zou(dt) familiariseren | zoudt familiariseren | zou familiariseren | zouden familiariseren | zouden familiariseren | zouden familiariseren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gefamiliariseerd | hebt gefamiliariseerd | hebt/heeft gefamiliariseerd | hebt gefamiliariseerd | heeft gefamiliariseerd | hebben gefamiliariseerd | hebben gefamiliariseerd | hebben gefamiliariseerd | |
verleden (v.v.t.) | had gefamiliariseerd | had gefamiliariseerd | had gefamiliariseerd | hadt gefamiliariseerd | had gefamiliariseerd | hadden gefamiliariseerd | hadden gefamiliariseerd | hadden gefamiliariseerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefamiliariseerd hebben | zal/zult gefamiliariseerd hebben | zult/zal gefamiliariseerd hebben | zult gefamiliariseerd hebben | zal gefamiliariseerd hebben | zullen gefamiliariseerd hebben | zullen gefamiliariseerd hebben | zullen gefamiliariseerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefamiliariseerd hebben | zou gefamiliariseerd hebben | zou/zoudt gefamiliariseerd hebben | zoudt gefamiliariseerd hebben | zou gefamiliariseerd hebben | zouden gefamiliariseerd hebben | zouden gefamiliariseerd hebben | zouden gefamiliariseerd hebben |