vervoeging van de bedrijvende vorm van fnuiken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | fnuiken | te fnuiken | ||||||||
toekomend | zullen fnuiken | te zullen fnuiken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gefnuikt | te hebben gefnuikt | ||||||||
toekomend | gefnuikt zullen hebben | gefnuikt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
fnuikend | gefnuikt | ev. fnuik |
mv. verouderd fnuikt |
fnuike | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | fnuik | fnuikt | fnuikt | fnuikt | fnuikt | fnuiken | fnuiken | fnuiken | |||
verleden (o.v.t.) | fnuikte | fnuikte | fnuikte | fnuikte | fnuikte | fnuikten | fnuikten | fnuikten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal fnuiken | zult/zal fnuiken | zult/zal fnuiken | zult fnuiken | zal fnuiken | zullen fnuiken | zullen fnuiken | zullen fnuiken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou fnuiken | zou fnuiken | zou(dt) fnuiken | zoudt fnuiken | zou fnuiken | zouden fnuiken | zouden fnuiken | zouden fnuiken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gefnuikt | hebt gefnuikt | hebt/heeft gefnuikt | hebt gefnuikt | heeft gefnuikt | hebben gefnuikt | hebben gefnuikt | hebben gefnuikt | |||
verleden (v.v.t.) | had gefnuikt | had gefnuikt | had gefnuikt | hadt gefnuikt | had gefnuikt | hadden gefnuikt | hadden gefnuikt | hadden gefnuikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefnuikt hebben | zal/zult gefnuikt hebben | zult/zal gefnuikt hebben | zult gefnuikt hebben | zal gefnuikt hebben | zullen gefnuikt hebben | zullen gefnuikt hebben | zullen gefnuikt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefnuikt hebben | zou gefnuikt hebben | zou/zoudt gefnuikt hebben | zoudt gefnuikt hebben | zou gefnuikt hebben | zouden gefnuikt hebben | zouden gefnuikt hebben | zouden gefnuikt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gefnuikt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gefnuikt | er is gefnuikt | |||||||||
verleden | er werd gefnuikt | er was gefnuikt | |||||||||
toekomend | er zal gefnuikt worden | er zal gefnuikt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gefnuikt worden | er zou gefnuikt zijn | |||||||||
lijdende vorm gefnuikt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gefnuikt worden | gefnuikt te worden | ||||||||
toekomend | gefnuikt zullen worden | gefnuikt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gefnuikt zijn | gefnuikt te zijn | ||||||||
toekomend | gefnuikt zullen zijn | gefnuikt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gefnuikt | wordt gefnuikt | wordt gefnuikt | wordt gefnuikt | wordt gefnuikt | worden gefnuikt | worden gefnuikt | worden gefnuikt | |||
verleden (o.v.t.) | werd gefnuikt | werd gefnuikt | werd gefnuikt | werdt gefnuikt | werd gefnuikt | werden gefnuikt | werden gefnuikt | werden gefnuikt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gefnuikt worden | zult gefnuikt worden | zult gefnuikt worden | zult gefnuikt worden | zal gefnuikt worden | zullen gefnuikt worden | zullen gefnuikt worden | zullen gefnuikt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gefnuikt worden | zou gefnuikt worden | zou/zoudt gefnuikt worden | zoudt gefnuikt worden | zou gefnuikt worden | zouden gefnuikt worden | zouden gefnuikt worden | zouden gefnuikt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gefnuikt | bent gefnuikt | bent/is gefnuikt | zijt gefnuikt | is gefnuikt | zijn gefnuikt | zijn gefnuikt | zijn gefnuikt | |||
verleden (v.v.t.) | was gefnuikt | was gefnuikt | was gefnuikt | waart gefnuikt | was gefnuikt | waren gefnuikt | waren gefnuikt | waren gefnuikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefnuikt zijn | zult gefnuikt zijn | zult gefnuikt zijn | zult gefnuikt zijn | zal gefnuikt zijn | zullen gefnuikt zijn | zullen gefnuikt zijn | zullen gefnuikt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefnuikt zijn | zou gefnuikt zijn | zou/zoudt gefnuikt zijn | zoudt gefnuikt zijn | zou gefnuikt zijn | zouden gefnuikt zijn | zouden gefnuikt zijn | zouden gefnuikt zijn |