gelijken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van gelijken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gelijken			te gelijken
onvoltooid	toekomend		zullen gelijken			te zullen gelijken
voltooid	tegenwoordig		hebben geleken			te hebben geleken
voltooid	toekomend		geleken zullen hebben			geleken te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	gelijkend		geleken			ev. gelijk	mv. verouderd gelijkt	gelijke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	gelijk	gelijkt	gelijkt	gelijkt	gelijkt	gelijken	gelijken	gelijken
verleden (o.v.t.)	geleek	geleek	geleek	geleek	geleek	geleken	geleken	geleken
toekomend (o.t.t.t.)	zal gelijken	zult/zal gelijken	zult/zal gelijken	zult gelijken	zal gelijken	zullen gelijken	zullen gelijken	zullen gelijken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gelijken	zou gelijken	zou(dt) gelijken	zoudt gelijken	zou gelijken	zouden gelijken	zouden gelijken	zouden gelijken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geleken	hebt geleken	hebt/heeft geleken	hebt geleken	heeft geleken	hebben geleken	hebben geleken	hebben geleken
verleden (v.v.t.)	had geleken	had geleken	had geleken	hadt geleken	had geleken	hadden geleken	hadden geleken	hadden geleken
toekomend (v.t.t.t.)	zal geleken hebben	zal/zult geleken hebben	zult/zal geleken hebben	zult geleken hebben	zal geleken hebben	zullen geleken hebben	zullen geleken hebben	zullen geleken hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geleken hebben	zou geleken hebben	zou/zoudt geleken hebben	zoudt geleken hebben	zou geleken hebben	zouden geleken hebben	zouden geleken hebben	zouden geleken hebben

gelijken/vervoeging

Enciclo

Wikious

Sapientia

Scientia

Boobota

Anandapedia

Sagapedia

Wikithot