vervoeging van de bedrijvende vorm van griffen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | griffen | te griffen | ||||||||
toekomend | zullen griffen | te zullen griffen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gegrift | te hebben gegrift | ||||||||
toekomend | gegrift zullen hebben | gegrift te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
griffend | gegrift | ev. grif |
mv. verouderd grift |
griffe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | grif | grift | grift | grift | grift | griffen | griffen | griffen | |||
verleden (o.v.t.) | grifte | grifte | grifte | grifte | grifte | griften | griften | griften | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal griffen | zult/zal griffen | zult/zal griffen | zult griffen | zal griffen | zullen griffen | zullen griffen | zullen griffen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou griffen | zou griffen | zou(dt) griffen | zoudt griffen | zou griffen | zouden griffen | zouden griffen | zouden griffen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gegrift | hebt gegrift | hebt/heeft gegrift | hebt gegrift | heeft gegrift | hebben gegrift | hebben gegrift | hebben gegrift | |||
verleden (v.v.t.) | had gegrift | had gegrift | had gegrift | hadt gegrift | had gegrift | hadden gegrift | hadden gegrift | hadden gegrift | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gegrift hebben | zal/zult gegrift hebben | zult/zal gegrift hebben | zult gegrift hebben | zal gegrift hebben | zullen gegrift hebben | zullen gegrift hebben | zullen gegrift hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gegrift hebben | zou gegrift hebben | zou/zoudt gegrift hebben | zoudt gegrift hebben | zou gegrift hebben | zouden gegrift hebben | zouden gegrift hebben | zouden gegrift hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gegrift worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gegrift | er is gegrift | |||||||||
verleden | er werd gegrift | er was gegrift | |||||||||
toekomend | er zal gegrift worden | er zal gegrift zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gegrift worden | er zou gegrift zijn | |||||||||
lijdende vorm gegrift worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gegrift worden | gegrift te worden | ||||||||
toekomend | gegrift zullen worden | gegrift te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gegrift zijn | gegrift te zijn | ||||||||
toekomend | gegrift zullen zijn | gegrift te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gegrift | wordt gegrift | wordt gegrift | wordt gegrift | wordt gegrift | worden gegrift | worden gegrift | worden gegrift | |||
verleden (o.v.t.) | werd gegrift | werd gegrift | werd gegrift | werdt gegrift | werd gegrift | werden gegrift | werden gegrift | werden gegrift | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gegrift worden | zult gegrift worden | zult gegrift worden | zult gegrift worden | zal gegrift worden | zullen gegrift worden | zullen gegrift worden | zullen gegrift worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gegrift worden | zou gegrift worden | zou/zoudt gegrift worden | zoudt gegrift worden | zou gegrift worden | zouden gegrift worden | zouden gegrift worden | zouden gegrift worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gegrift | bent gegrift | bent/is gegrift | zijt gegrift | is gegrift | zijn gegrift | zijn gegrift | zijn gegrift | |||
verleden (v.v.t.) | was gegrift | was gegrift | was gegrift | waart gegrift | was gegrift | waren gegrift | waren gegrift | waren gegrift | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gegrift zijn | zult gegrift zijn | zult gegrift zijn | zult gegrift zijn | zal gegrift zijn | zullen gegrift zijn | zullen gegrift zijn | zullen gegrift zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gegrift zijn | zou gegrift zijn | zou/zoudt gegrift zijn | zoudt gegrift zijn | zou gegrift zijn | zouden gegrift zijn | zouden gegrift zijn | zouden gegrift zijn |