hardfietsen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van hardfietsen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		hardfietsen			hard te fietsen
onvoltooid	toekomend		zullen hardfietsen hard zullen fietsen			te zullen hardfietsen hard te zullen fietsen
voltooid	tegenwoordig		hebben hardgefietst			te hebben hardgefietst
voltooid	toekomend		hardgefietst zullen hebben			hardgefietst te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	hardfietsend		hardgefietst			ev. fiets hard	mv. verouderd fietst hard	fietse hard (bijzin) hardfietse
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	fiets hard	fietst hard	fietst hard	fietst hard	fietst hard	fietsen hard	fietsen hard	fietsen hard
verleden (o.v.t.)	fietste hard	fietste hard	fietste hard	fietste hard	fietste hard	fietsten hard	fietsten hard	fietsten hard
toekomend (o.t.t.t.)	zal hardfietsen	zult/zal hardfietsen	zult/zal hardfietsen	zult hardfietsen	zal hardfietsen	zullen hardfietsen	zullen hardfietsen	zullen hardfietsen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou hardfietsen	zou hardfietsen	zou(dt) hardfietsen	zoudt hardfietsen	zou hardfietsen	zouden hardfietsen	zouden hardfietsen	zouden hardfietsen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	hardfiets	hardfietst	hardfietst	hardfietst	hardfietst	hardfietsen	hardfietsen	hardfietsen
verleden (o.v.t.)	hardfietste	hardfietste	hardfietste	hardfietste	hardfietste	hardfietsten	hardfietsten	hardfietsten
toekomend (o.t.t.t.)	zal hardfietsen hard zal fietsen	zult/zal hardfietsen hard zult/zal fietsen	zult/zal hardfietsen hard zult/zal fietsen	zult hardfietsen hard zult fietsen	zal hardfietsen hard zal fietsen	zullen hardfietsen hard zullen fietsen	zullen hardfietsen hard zullen fietsen	zullen hardfietsen hard zullen fietsen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou hardfietsen hard zou fietsen	zou hardfietsen hard zou fietsen	zou(dt) hardfietsen hard zou(dt) fietsen	zoudt hardfietsen hard zoudt fietsen	zou hardfietsen hard zou fietsen	zouden hardfietsen hard zouden fietsen	zouden hardfietsen hard zouden fietsen	zouden hardfietsen hard zouden fietsen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb hardgefietst	hebt hardgefietst	hebt/heeft hardgefietst	hebt hardgefietst	heeft hardgefietst	hebben hardgefietst	hebben hardgefietst	hebben hardgefietst
verleden (v.v.t.)	had hardgefietst	had hardgefietst	had hardgefietst	hadt hardgefietst	had hardgefietst	hadden hardgefietst	hadden hardgefietst	hadden hardgefietst
toekomend (v.t.t.t.)	zal hardgefietst hebben	zal/zult hardgefietst hebben	zult/zal hardgefietst hebben	zult hardgefietst hebben	zal hardgefietst hebben	zullen hardgefietst hebben	zullen hardgefietst hebben	zullen hardgefietst hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou hardgefietst hebben	zou hardgefietst hebben	zou/zoudt hardgefietst hebben	zoudt hardgefietst hebben	zou hardgefietst hebben	zouden hardgefietst hebben	zouden hardgefietst hebben	zouden hardgefietst hebben

hardfietsen/vervoeging

Enciclo

Wikious

Sapientia

Scientia

Boobota

Anandapedia

Sagapedia

Wikithot