vervoeging van de bedrijvende vorm van inbakeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | inbakeren | in te bakeren | ||||||||
toekomend | zullen inbakeren in zullen bakeren |
te zullen inbakeren in te zullen bakeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ingebakerd | te hebben ingebakerd | ||||||||
toekomend | ingebakerd zullen hebben | ingebakerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
inbakerend | ingebakerd | ev. baker in |
mv. verouderd bakert in |
bakere in (bijzin) inbakere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | baker in | bakert in | bakert in | bakert in | bakert in | bakeren in | bakeren in | bakeren in | |||
verleden (o.v.t.) | bakerde in | bakerde in | bakerde in | bakerde in | bakerde in | bakerden in | bakerden in | bakerden in | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inbakeren | zult/zal inbakeren | zult/zal inbakeren | zult inbakeren | zal inbakeren | zullen inbakeren | zullen inbakeren | zullen inbakeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inbakeren | zou inbakeren | zou(dt) inbakeren | zoudt inbakeren | zou inbakeren | zouden inbakeren | zouden inbakeren | zouden inbakeren | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | inbaker | inbakert | inbakert | inbakert | inbakert | inbakeren | inbakeren | inbakeren | |||
verleden (o.v.t.) | inbakerde | inbakerde | inbakerde | inbakerde | inbakerde | inbakerden | inbakerden | inbakerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inbakeren in zal bakeren |
zult/zal inbakeren in zult/zal bakeren |
zult/zal inbakeren in zult/zal bakeren |
zult inbakeren in zult bakeren |
zal inbakeren in zal bakeren |
zullen inbakeren in zullen bakeren |
zullen inbakeren in zullen bakeren |
zullen inbakeren in zullen bakeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inbakeren in zou bakeren |
zou inbakeren in zou bakeren |
zou(dt) inbakeren in zou(dt) bakeren |
zoudt inbakeren in zoudt bakeren |
zou inbakeren in zou bakeren |
zouden inbakeren in zouden bakeren |
zouden inbakeren in zouden bakeren |
zouden inbakeren in zouden bakeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ingebakerd | hebt ingebakerd | hebt/heeft ingebakerd | hebt ingebakerd | heeft ingebakerd | hebben ingebakerd | hebben ingebakerd | hebben ingebakerd | |||
verleden (v.v.t.) | had ingebakerd | had ingebakerd | had ingebakerd | hadt ingebakerd | had ingebakerd | hadden ingebakerd | hadden ingebakerd | hadden ingebakerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingebakerd hebben | zal/zult ingebakerd hebben | zult/zal ingebakerd hebben | zult ingebakerd hebben | zal ingebakerd hebben | zullen ingebakerd hebben | zullen ingebakerd hebben | zullen ingebakerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingebakerd hebben | zou ingebakerd hebben | zou/zoudt ingebakerd hebben | zoudt ingebakerd hebben | zou ingebakerd hebben | zouden ingebakerd hebben | zouden ingebakerd hebben | zouden ingebakerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ingebakerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ingebakerd | er is ingebakerd | |||||||||
verleden | er werd ingebakerd | er was ingebakerd | |||||||||
toekomend | er zal ingebakerd worden | er zal ingebakerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ingebakerd worden | er zou ingebakerd zijn | |||||||||
lijdende vorm ingebakerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ingebakerd worden | ingebakerd te worden | ||||||||
toekomend | ingebakerd zullen worden | ingebakerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ingebakerd zijn | ingebakerd te zijn | ||||||||
toekomend | ingebakerd zullen zijn | ingebakerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ingebakerd | wordt ingebakerd | wordt ingebakerd | wordt ingebakerd | wordt ingebakerd | worden ingebakerd | worden ingebakerd | worden ingebakerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd ingebakerd | werd ingebakerd | werd ingebakerd | werdt ingebakerd | werd ingebakerd | werden ingebakerd | werden ingebakerd | werden ingebakerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ingebakerd worden | zult ingebakerd worden | zult ingebakerd worden | zult ingebakerd worden | zal ingebakerd worden | zullen ingebakerd worden | zullen ingebakerd worden | zullen ingebakerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ingebakerd worden | zou ingebakerd worden | zou/zoudt ingebakerd worden | zoudt ingebakerd worden | zou ingebakerd worden | zouden ingebakerd worden | zouden ingebakerd worden | zouden ingebakerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ingebakerd | bent ingebakerd | bent/is ingebakerd | zijt ingebakerd | is ingebakerd | zijn ingebakerd | zijn ingebakerd | zijn ingebakerd | |||
verleden (v.v.t.) | was ingebakerd | was ingebakerd | was ingebakerd | waart ingebakerd | was ingebakerd | waren ingebakerd | waren ingebakerd | waren ingebakerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingebakerd zijn | zult ingebakerd zijn | zult ingebakerd zijn | zult ingebakerd zijn | zal ingebakerd zijn | zullen ingebakerd zijn | zullen ingebakerd zijn | zullen ingebakerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingebakerd zijn | zou ingebakerd zijn | zou/zoudt ingebakerd zijn | zoudt ingebakerd zijn | zou ingebakerd zijn | zouden ingebakerd zijn | zouden ingebakerd zijn | zouden ingebakerd zijn |