vervoeging van de bedrijvende vorm van incalculeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | incalculeren | in te calculeren | ||||||||
toekomend | zullen incalculeren in zullen calculeren |
te zullen incalculeren in te zullen calculeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ingecalculeerd | te hebben ingecalculeerd | ||||||||
toekomend | ingecalculeerd zullen hebben | ingecalculeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
incalculerend | ingecalculeerd | ev. calculeer in |
mv. verouderd calculeert in |
calculere in (bijzin) incalculere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | calculeer in | calculeert in | calculeert in | calculeert in | calculeert in | calculeren in | calculeren in | calculeren in | |||
verleden (o.v.t.) | calculeerde in | calculeerde in | calculeerde in | calculeerde in | calculeerde in | calculeerden in | calculeerden in | calculeerden in | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal incalculeren | zult/zal incalculeren | zult/zal incalculeren | zult incalculeren | zal incalculeren | zullen incalculeren | zullen incalculeren | zullen incalculeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou incalculeren | zou incalculeren | zou(dt) incalculeren | zoudt incalculeren | zou incalculeren | zouden incalculeren | zouden incalculeren | zouden incalculeren | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | incalculeer | incalculeert | incalculeert | incalculeert | incalculeert | incalculeren | incalculeren | incalculeren | |||
verleden (o.v.t.) | incalculeerde | incalculeerde | incalculeerde | incalculeerde | incalculeerde | incalculeerden | incalculeerden | incalculeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal incalculeren in zal calculeren |
zult/zal incalculeren in zult/zal calculeren |
zult/zal incalculeren in zult/zal calculeren |
zult incalculeren in zult calculeren |
zal incalculeren in zal calculeren |
zullen incalculeren in zullen calculeren |
zullen incalculeren in zullen calculeren |
zullen incalculeren in zullen calculeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou incalculeren in zou calculeren |
zou incalculeren in zou calculeren |
zou(dt) incalculeren in zou(dt) calculeren |
zoudt incalculeren in zoudt calculeren |
zou incalculeren in zou calculeren |
zouden incalculeren in zouden calculeren |
zouden incalculeren in zouden calculeren |
zouden incalculeren in zouden calculeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ingecalculeerd | hebt ingecalculeerd | hebt/heeft ingecalculeerd | hebt ingecalculeerd | heeft ingecalculeerd | hebben ingecalculeerd | hebben ingecalculeerd | hebben ingecalculeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had ingecalculeerd | had ingecalculeerd | had ingecalculeerd | hadt ingecalculeerd | had ingecalculeerd | hadden ingecalculeerd | hadden ingecalculeerd | hadden ingecalculeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingecalculeerd hebben | zal/zult ingecalculeerd hebben | zult/zal ingecalculeerd hebben | zult ingecalculeerd hebben | zal ingecalculeerd hebben | zullen ingecalculeerd hebben | zullen ingecalculeerd hebben | zullen ingecalculeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingecalculeerd hebben | zou ingecalculeerd hebben | zou/zoudt ingecalculeerd hebben | zoudt ingecalculeerd hebben | zou ingecalculeerd hebben | zouden ingecalculeerd hebben | zouden ingecalculeerd hebben | zouden ingecalculeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ingecalculeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ingecalculeerd | er is ingecalculeerd | |||||||||
verleden | er werd ingecalculeerd | er was ingecalculeerd | |||||||||
toekomend | er zal ingecalculeerd worden | er zal ingecalculeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ingecalculeerd worden | er zou ingecalculeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm ingecalculeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ingecalculeerd worden | ingecalculeerd te worden | ||||||||
toekomend | ingecalculeerd zullen worden | ingecalculeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ingecalculeerd zijn | ingecalculeerd te zijn | ||||||||
toekomend | ingecalculeerd zullen zijn | ingecalculeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ingecalculeerd | wordt ingecalculeerd | wordt ingecalculeerd | wordt ingecalculeerd | wordt ingecalculeerd | worden ingecalculeerd | worden ingecalculeerd | worden ingecalculeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd ingecalculeerd | werd ingecalculeerd | werd ingecalculeerd | werdt ingecalculeerd | werd ingecalculeerd | werden ingecalculeerd | werden ingecalculeerd | werden ingecalculeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ingecalculeerd worden | zult ingecalculeerd worden | zult ingecalculeerd worden | zult ingecalculeerd worden | zal ingecalculeerd worden | zullen ingecalculeerd worden | zullen ingecalculeerd worden | zullen ingecalculeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ingecalculeerd worden | zou ingecalculeerd worden | zou/zoudt ingecalculeerd worden | zoudt ingecalculeerd worden | zou ingecalculeerd worden | zouden ingecalculeerd worden | zouden ingecalculeerd worden | zouden ingecalculeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ingecalculeerd | bent ingecalculeerd | bent/is ingecalculeerd | zijt ingecalculeerd | is ingecalculeerd | zijn ingecalculeerd | zijn ingecalculeerd | zijn ingecalculeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was ingecalculeerd | was ingecalculeerd | was ingecalculeerd | waart ingecalculeerd | was ingecalculeerd | waren ingecalculeerd | waren ingecalculeerd | waren ingecalculeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingecalculeerd zijn | zult ingecalculeerd zijn | zult ingecalculeerd zijn | zult ingecalculeerd zijn | zal ingecalculeerd zijn | zullen ingecalculeerd zijn | zullen ingecalculeerd zijn | zullen ingecalculeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingecalculeerd zijn | zou ingecalculeerd zijn | zou/zoudt ingecalculeerd zijn | zoudt ingecalculeerd zijn | zou ingecalculeerd zijn | zouden ingecalculeerd zijn | zouden ingecalculeerd zijn | zouden ingecalculeerd zijn |