indringen/vervoeging

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord indringen/vervoeging. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord indringen/vervoeging, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je indringen/vervoeging in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord indringen/vervoeging is hier. De definitie van het woord indringen/vervoeging zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanindringen/vervoeging, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
vervoeging van de bedrijvende vorm van indringen
onbepaalde wijs kort lang
onvoltooid tegenwoordig indringen in te dringen
toekomend zullen indringen
in zullen dringen 		te zullen indringen
in te zullen dringen
voltooid tegenwoordig zijn, hebben ingedrongen te zijn, hebben ingedrongen
toekomend ingedrongen zullen zijn, hebben ingedrongen te zullen zijn, hebben
onvoltooid deelwoord voltooid deelwoord gebiedende wijs aanvoegende wijs
indringend ingedrongen ev.
dring in		 mv. verouderd
dringt in		 dringe in
(bijzin) indringe
aantonende wijs enkelvoud meervoud
onvoltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
hoofdzin ik jij, je u gij, ge hij, zij, het wij, we jullie zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.) dring in dringt in dringt in dringt in dringt in dringen in dringen in dringen in
verleden (o.v.t.) drong in drong in drong in drongt in drong in drongen in drongen in drongen in
toekomend (o.t.t.t.) zal indringen zult/zal indringen zult/zal indringen zult indringen zal indringen zullen indringen zullen indringen zullen indringen
voorwaardelijk (o.v.t.t.) zou indringen zou indringen zou(dt) indringen zoudt indringen zou indringen zouden indringen zouden indringen zouden indringen
bijzin .. dat ik .. dat jij, je .. dat u .. dat gij .. dat hij, zij, het .. dat wij .. dat jullie .. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.) indring indringt indringt indringt indringt indringen indringen indringen
verleden (o.v.t.) indrong indrong indrong indrongt indrong indrongen indrongen indrongen
toekomend (o.t.t.t.) zal indringen
in zal dringen 		zult/zal indringen
in zult/zal dringen		 zult/zal indringen
in zult/zal dringen		 zult indringen
in zult dringen		 zal indringen
in zal dringen		 zullen indringen
in zullen dringen		 zullen indringen
in zullen dringen		 zullen indringen
in zullen dringen
voorwaardelijk (o.v.t.t.) zou indringen
in zou dringen 		zou indringen
in zou dringen		 zou(dt) indringen
in zou(dt) dringen		 zoudt indringen
in zoudt dringen		 zou indringen
in zou dringen		 zouden indringen
in zouden dringen		 zouden indringen
in zouden dringen		 zouden indringen
in zouden dringen
voltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij hij, zij, het wij jullie zij


vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich indringen
tegenwoordige tijd verleden tijd toekomende tijd
enkelvoud meervoud enkelvoud meervoud enkelvoud meervoud
1 ik dring me in
(bijzin) me indring 		wij, we dringen ons in
(bijzin) ons indringen 		ik drong me in
(bijzin) me indrong 		wij, we drongen ons in
(bijzin) ons indrongen 		ik zal me indringen wij, we zullen ons indringen
2 jij, je dringt je in
(bijzin) je indringt 		jullie dringen je in
(bijzin) je indringen 		jij, je drong je in
(bijzin) je indrong 		jullie drongen je in
(bijzin) je indrongen 		jij, je zal, zult je indringen jullie zullen je indringen
u dringt zich/u in
(bijzin) zich/u indringt 		u dringt zich/u in
(bijzin) zich/u indringt 		u drong zich/u in
(bijzin) zich/u indrong 		u drong zich/u in
(bijzin) zich/u indrong 		u zult zich/u indringen u zult zich/u indringen
gij, ge dringt u in
(bijzin) u indringt 		gij, ge,
gijlieden		 dringt u in
(bijzin) u indringt 		gij, ge drong u in
(bijzin) u indrong 		gij, ge,
gijlieden		 drong u in
(bijzin) u indrong 		gij, ge zult u indringen gij, ge
gijlieden		 zult u indringen
3 hij, zij, het dringt zich in
(bijzin) zich indringt 		zij, ze dringen zich in
(bijzin) zich indringen 		hij, zij, het drong zich in
(bijzin) zich indrong 		zij, ze drongen zich in
(bijzin) zich indrongen 		hij, zij, het zal zich indringen zij, ze zullen zich indringen
onvoltooid deelwoord voltooide tijd gebiedende wijs aanvoegende wijs
zich indringend zich ingedrongen hebben dring u/je in, dringt je in dringe zich in
(bijzin) zich indringe
Enciclo
Wikious
Sapientia
Scientia
Boobota
Anandapedia
Sagapedia
Wikithot