inlegeren/vervoeging

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord inlegeren/vervoeging. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord inlegeren/vervoeging, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je inlegeren/vervoeging in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord inlegeren/vervoeging is hier. De definitie van het woord inlegeren/vervoeging zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vaninlegeren/vervoeging, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
vervoeging van de bedrijvende vorm van inlegeren
onbepaalde wijs kort lang
onvoltooid tegenwoordig inlegeren in te legeren
toekomend zullen inlegeren
in zullen legeren 		te zullen inlegeren
in te zullen legeren
voltooid tegenwoordig hebben ingelegerd te hebben ingelegerd
toekomend ingelegerd zullen hebben ingelegerd te zullen hebben
onvoltooid deelwoord voltooid deelwoord gebiedende wijs aanvoegende wijs
inlegerend ingelegerd ev.
leger in		 mv. verouderd
legert in		 legere in
(bijzin) inlegere
aantonende wijs enkelvoud meervoud
onvoltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
hoofdzin ik jij, je u gij, ge hij, zij, het wij, we jullie zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.) leger in legert in legert in legert in legert in legeren in legeren in legeren in
verleden (o.v.t.) legerde in legerde in legerde in legerde in legerde in legerden in legerden in legerden in
toekomend (o.t.t.t.) zal inlegeren zult/zal inlegeren zult/zal inlegeren zult inlegeren zal inlegeren zullen inlegeren zullen inlegeren zullen inlegeren
voorwaardelijk (o.v.t.t.) zou inlegeren zou inlegeren zou(dt) inlegeren zoudt inlegeren zou inlegeren zouden inlegeren zouden inlegeren zouden inlegeren
bijzin .. dat ik .. dat jij, je .. dat u .. dat gij .. dat hij, zij, het .. dat wij .. dat jullie .. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.) inleger inlegert inlegert inlegert inlegert inlegeren inlegeren inlegeren
verleden (o.v.t.) inlegerde inlegerde inlegerde inlegerde inlegerde inlegerden inlegerden inlegerden
toekomend (o.t.t.t.) zal inlegeren
in zal legeren 		zult/zal inlegeren
in zult/zal legeren		 zult/zal inlegeren
in zult/zal legeren		 zult inlegeren
in zult legeren		 zal inlegeren
in zal legeren		 zullen inlegeren
in zullen legeren		 zullen inlegeren
in zullen legeren		 zullen inlegeren
in zullen legeren
voorwaardelijk (o.v.t.t.) zou inlegeren
in zou legeren 		zou inlegeren
in zou legeren		 zou(dt) inlegeren
in zou(dt) legeren		 zoudt inlegeren
in zoudt legeren		 zou inlegeren
in zou legeren		 zouden inlegeren
in zouden legeren		 zouden inlegeren
in zouden legeren		 zouden inlegeren
in zouden legeren
voltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij hij, zij, het wij jullie zij
tegenwoordig (v.t.t.) heb ingelegerd hebt ingelegerd hebt/heeft ingelegerd hebt ingelegerd heeft ingelegerd hebben ingelegerd hebben ingelegerd hebben ingelegerd
verleden (v.v.t.) had ingelegerd had ingelegerd had ingelegerd hadt ingelegerd had ingelegerd hadden ingelegerd hadden ingelegerd hadden ingelegerd
toekomend (v.t.t.t.) zal ingelegerd hebben zal/zult ingelegerd hebben zult/zal ingelegerd hebben zult ingelegerd hebben zal ingelegerd hebben zullen ingelegerd hebben zullen ingelegerd hebben zullen ingelegerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.) zou ingelegerd hebben zou ingelegerd hebben zou/zoudt ingelegerd hebben zoudt ingelegerd hebben zou ingelegerd hebben zouden ingelegerd hebben zouden ingelegerd hebben zouden ingelegerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm ingelegerd worden
onvoltooid voltooid
tegenwoordig er wordt ingelegerd er is ingelegerd
verleden er werd ingelegerd er was ingelegerd
toekomend er zal ingelegerd worden er zal ingelegerd zijn
voorwaardelijk er zou ingelegerd worden er zou ingelegerd zijn
lijdende vorm ingelegerd worden
onbepaalde wijs kort lang
onvoltooid tegenwoordig ingelegerd worden ingelegerd te worden
toekomend ingelegerd zullen worden ingelegerd te zullen worden
voltooid tegenwoordig ingelegerd zijn ingelegerd te zijn
toekomend ingelegerd zullen zijn ingelegerd te zullen zijn
enkelvoud meervoud
onvoltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij hij, zij, het wij jullie zij
tegenwoordig (o.t.t.) word ingelegerd wordt ingelegerd wordt ingelegerd wordt ingelegerd wordt ingelegerd worden ingelegerd worden ingelegerd worden ingelegerd
verleden (o.v.t.) werd ingelegerd werd ingelegerd werd ingelegerd werdt ingelegerd werd ingelegerd werden ingelegerd werden ingelegerd werden ingelegerd
toekomend (o.t.t.t.) zal ingelegerd worden zult ingelegerd worden zult ingelegerd worden zult ingelegerd worden zal ingelegerd worden zullen ingelegerd worden zullen ingelegerd worden zullen ingelegerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.) zou ingelegerd worden zou ingelegerd worden zou/zoudt ingelegerd worden zoudt ingelegerd worden zou ingelegerd worden zouden ingelegerd worden zouden ingelegerd worden zouden ingelegerd worden
voltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij hij, zij, het wij jullie zij
tegenwoordig (v.t.t.) ben ingelegerd bent ingelegerd bent/is ingelegerd zijt ingelegerd is ingelegerd zijn ingelegerd zijn ingelegerd zijn ingelegerd
verleden (v.v.t.) was ingelegerd was ingelegerd was ingelegerd waart ingelegerd was ingelegerd waren ingelegerd waren ingelegerd waren ingelegerd
toekomend (v.t.t.t.) zal ingelegerd zijn zult ingelegerd zijn zult ingelegerd zijn zult ingelegerd zijn zal ingelegerd zijn zullen ingelegerd zijn zullen ingelegerd zijn zullen ingelegerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.) zou ingelegerd zijn zou ingelegerd zijn zou/zoudt ingelegerd zijn zoudt ingelegerd zijn zou ingelegerd zijn zouden ingelegerd zijn zouden ingelegerd zijn zouden ingelegerd zijn


Enciclo
Wikious
Sapientia
Scientia
Boobota
Anandapedia
Sagapedia
Wikithot