vervoeging van de bedrijvende vorm van invaren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | invaren | in te varen | ||||||
toekomend | zullen invaren in zullen varen |
te zullen invaren in te zullen varen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ingevaren | te hebben ingevaren | ||||||
toekomend | ingevaren zullen hebben | ingevaren te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
invarend | ingevaren | ev. vaar in |
mv. verouderd vaart in |
vare in (bijzin) invare | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | vaar in | vaart in | vaart in | vaart in | vaart in | varen in | varen in | varen in | |
verleden (o.v.t.) | voer in | voer in | voer in | voer in | voer in | voeren in | voeren in | voeren in | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal invaren | zult/zal invaren | zult/zal invaren | zult invaren | zal invaren | zullen invaren | zullen invaren | zullen invaren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou invaren | zou invaren | zou(dt) invaren | zoudt invaren | zou invaren | zouden invaren | zouden invaren | zouden invaren | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | invaar | invaart | invaart | invaart | invaart | invaren | invaren | invaren | |
verleden (o.v.t.) | invoer | invoer | invoer | invoer | invoer | invoeren | invoeren | invoeren | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal invaren in zal varen |
zult/zal invaren in zult/zal varen |
zult/zal invaren in zult/zal varen |
zult invaren in zult varen |
zal invaren in zal varen |
zullen invaren in zullen varen |
zullen invaren in zullen varen |
zullen invaren in zullen varen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou invaren in zou varen |
zou invaren in zou varen |
zou(dt) invaren in zou(dt) varen |
zoudt invaren in zoudt varen |
zou invaren in zou varen |
zouden invaren in zouden varen |
zouden invaren in zouden varen |
zouden invaren in zouden varen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ingevaren | hebt ingevaren | hebt/heeft ingevaren | hebt ingevaren | heeft ingevaren | hebben ingevaren | hebben ingevaren | hebben ingevaren | |
verleden (v.v.t.) | had ingevaren | had ingevaren | had ingevaren | hadt ingevaren | had ingevaren | hadden ingevaren | hadden ingevaren | hadden ingevaren | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingevaren hebben | zal/zult ingevaren hebben | zult/zal ingevaren hebben | zult ingevaren hebben | zal ingevaren hebben | zullen ingevaren hebben | zullen ingevaren hebben | zullen ingevaren hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingevaren hebben | zou ingevaren hebben | zou/zoudt ingevaren hebben | zoudt ingevaren hebben | zou ingevaren hebben | zouden ingevaren hebben | zouden ingevaren hebben | zouden ingevaren hebben |