vervoeging van de bedrijvende vorm van kanonneren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kanonneren | te kanonneren | ||||||
toekomend | zullen kanonneren | te zullen kanonneren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gekanonneerd | te hebben gekanonneerd | ||||||
toekomend | gekanonneerd zullen hebben | gekanonneerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
kanonnerend | gekanonneerd | ev. kanonneer |
mv. verouderd kanonneert |
kanonnere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | kanonneer | kanonneert | kanonneert | kanonneert | kanonneert | kanonneren | kanonneren | kanonneren | |
verleden (o.v.t.) | kanonneerde | kanonneerde | kanonneerde | kanonneerde | kanonneerde | kanonneerden | kanonneerden | kanonneerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal kanonneren | zult/zal kanonneren | zult/zal kanonneren | zult kanonneren | zal kanonneren | zullen kanonneren | zullen kanonneren | zullen kanonneren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kanonneren | zou kanonneren | zou(dt) kanonneren | zoudt kanonneren | zou kanonneren | zouden kanonneren | zouden kanonneren | zouden kanonneren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gekanonneerd | hebt gekanonneerd | hebt/heeft gekanonneerd | hebt gekanonneerd | heeft gekanonneerd | hebben gekanonneerd | hebben gekanonneerd | hebben gekanonneerd | |
verleden (v.v.t.) | had gekanonneerd | had gekanonneerd | had gekanonneerd | hadt gekanonneerd | had gekanonneerd | hadden gekanonneerd | hadden gekanonneerd | hadden gekanonneerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekanonneerd hebben | zal/zult gekanonneerd hebben | zult/zal gekanonneerd hebben | zult gekanonneerd hebben | zal gekanonneerd hebben | zullen gekanonneerd hebben | zullen gekanonneerd hebben | zullen gekanonneerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekanonneerd hebben | zou gekanonneerd hebben | zou/zoudt gekanonneerd hebben | zoudt gekanonneerd hebben | zou gekanonneerd hebben | zouden gekanonneerd hebben | zouden gekanonneerd hebben | zouden gekanonneerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gekanonneerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gekanonneerd | er is gekanonneerd | |||||||
verleden | er werd gekanonneerd | er was gekanonneerd | |||||||
toekomend | er zal gekanonneerd worden | er zal gekanonneerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gekanonneerd worden | er zou gekanonneerd zijn |