vervoeging van de bedrijvende vorm van kartelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kartelen | te kartelen | ||||||||
toekomend | zullen kartelen | te zullen kartelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gekarteld | te hebben gekarteld | ||||||||
toekomend | gekarteld zullen hebben | gekarteld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
kartelend | gekarteld | ev. kartel |
mv. verouderd kartelt |
kartele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | kartel | kartelt | kartelt | kartelt | kartelt | kartelen | kartelen | kartelen | |||
verleden (o.v.t.) | kartelde | kartelde | kartelde | kartelde | kartelde | kartelden | kartelden | kartelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kartelen | zult/zal kartelen | zult/zal kartelen | zult kartelen | zal kartelen | zullen kartelen | zullen kartelen | zullen kartelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kartelen | zou kartelen | zou(dt) kartelen | zoudt kartelen | zou kartelen | zouden kartelen | zouden kartelen | zouden kartelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gekarteld | hebt gekarteld | hebt/heeft gekarteld | hebt gekarteld | heeft gekarteld | hebben gekarteld | hebben gekarteld | hebben gekarteld | |||
verleden (v.v.t.) | had gekarteld | had gekarteld | had gekarteld | hadt gekarteld | had gekarteld | hadden gekarteld | hadden gekarteld | hadden gekarteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekarteld hebben | zal/zult gekarteld hebben | zult/zal gekarteld hebben | zult gekarteld hebben | zal gekarteld hebben | zullen gekarteld hebben | zullen gekarteld hebben | zullen gekarteld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekarteld hebben | zou gekarteld hebben | zou/zoudt gekarteld hebben | zoudt gekarteld hebben | zou gekarteld hebben | zouden gekarteld hebben | zouden gekarteld hebben | zouden gekarteld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gekarteld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gekarteld | er is gekarteld | |||||||||
verleden | er werd gekarteld | er was gekarteld | |||||||||
toekomend | er zal gekarteld worden | er zal gekarteld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gekarteld worden | er zou gekarteld zijn | |||||||||
lijdende vorm gekarteld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gekarteld worden | gekarteld te worden | ||||||||
toekomend | gekarteld zullen worden | gekarteld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gekarteld zijn | gekarteld te zijn | ||||||||
toekomend | gekarteld zullen zijn | gekarteld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gekarteld | wordt gekarteld | wordt gekarteld | wordt gekarteld | wordt gekarteld | worden gekarteld | worden gekarteld | worden gekarteld | |||
verleden (o.v.t.) | werd gekarteld | werd gekarteld | werd gekarteld | werdt gekarteld | werd gekarteld | werden gekarteld | werden gekarteld | werden gekarteld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gekarteld worden | zult gekarteld worden | zult gekarteld worden | zult gekarteld worden | zal gekarteld worden | zullen gekarteld worden | zullen gekarteld worden | zullen gekarteld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gekarteld worden | zou gekarteld worden | zou/zoudt gekarteld worden | zoudt gekarteld worden | zou gekarteld worden | zouden gekarteld worden | zouden gekarteld worden | zouden gekarteld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gekarteld | bent gekarteld | bent/is gekarteld | zijt gekarteld | is gekarteld | zijn gekarteld | zijn gekarteld | zijn gekarteld | |||
verleden (v.v.t.) | was gekarteld | was gekarteld | was gekarteld | waart gekarteld | was gekarteld | waren gekarteld | waren gekarteld | waren gekarteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekarteld zijn | zult gekarteld zijn | zult gekarteld zijn | zult gekarteld zijn | zal gekarteld zijn | zullen gekarteld zijn | zullen gekarteld zijn | zullen gekarteld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekarteld zijn | zou gekarteld zijn | zou/zoudt gekarteld zijn | zoudt gekarteld zijn | zou gekarteld zijn | zouden gekarteld zijn | zouden gekarteld zijn | zouden gekarteld zijn |