vervoeging van de bedrijvende vorm van kentekenen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kentekenen | te kentekenen | ||||||||
toekomend | zullen kentekenen | te zullen kentekenen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gekentekend | te hebben gekentekend | ||||||||
toekomend | gekentekend zullen hebben | gekentekend te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
kentekenend | gekentekend | ev. kenteken |
mv. verouderd kentekent |
kentekene | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | kenteken | kentekent | kentekent | kentekent | kentekent | kentekenen | kentekenen | kentekenen | |||
verleden (o.v.t.) | kentekende | kentekende | kentekende | kentekende | kentekende | kentekenden | kentekenden | kentekenden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kentekenen | zult/zal kentekenen | zult/zal kentekenen | zult kentekenen | zal kentekenen | zullen kentekenen | zullen kentekenen | zullen kentekenen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kentekenen | zou kentekenen | zou(dt) kentekenen | zoudt kentekenen | zou kentekenen | zouden kentekenen | zouden kentekenen | zouden kentekenen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gekentekend | hebt gekentekend | hebt/heeft gekentekend | hebt gekentekend | heeft gekentekend | hebben gekentekend | hebben gekentekend | hebben gekentekend | |||
verleden (v.v.t.) | had gekentekend | had gekentekend | had gekentekend | hadt gekentekend | had gekentekend | hadden gekentekend | hadden gekentekend | hadden gekentekend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekentekend hebben | zal/zult gekentekend hebben | zult/zal gekentekend hebben | zult gekentekend hebben | zal gekentekend hebben | zullen gekentekend hebben | zullen gekentekend hebben | zullen gekentekend hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekentekend hebben | zou gekentekend hebben | zou/zoudt gekentekend hebben | zoudt gekentekend hebben | zou gekentekend hebben | zouden gekentekend hebben | zouden gekentekend hebben | zouden gekentekend hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gekentekend worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gekentekend | er is gekentekend | |||||||||
verleden | er werd gekentekend | er was gekentekend | |||||||||
toekomend | er zal gekentekend worden | er zal gekentekend zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gekentekend worden | er zou gekentekend zijn | |||||||||
lijdende vorm gekentekend worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gekentekend worden | gekentekend te worden | ||||||||
toekomend | gekentekend zullen worden | gekentekend te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gekentekend zijn | gekentekend te zijn | ||||||||
toekomend | gekentekend zullen zijn | gekentekend te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gekentekend | wordt gekentekend | wordt gekentekend | wordt gekentekend | wordt gekentekend | worden gekentekend | worden gekentekend | worden gekentekend | |||
verleden (o.v.t.) | werd gekentekend | werd gekentekend | werd gekentekend | werdt gekentekend | werd gekentekend | werden gekentekend | werden gekentekend | werden gekentekend | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gekentekend worden | zult gekentekend worden | zult gekentekend worden | zult gekentekend worden | zal gekentekend worden | zullen gekentekend worden | zullen gekentekend worden | zullen gekentekend worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gekentekend worden | zou gekentekend worden | zou/zoudt gekentekend worden | zoudt gekentekend worden | zou gekentekend worden | zouden gekentekend worden | zouden gekentekend worden | zouden gekentekend worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gekentekend | bent gekentekend | bent/is gekentekend | zijt gekentekend | is gekentekend | zijn gekentekend | zijn gekentekend | zijn gekentekend | |||
verleden (v.v.t.) | was gekentekend | was gekentekend | was gekentekend | waart gekentekend | was gekentekend | waren gekentekend | waren gekentekend | waren gekentekend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekentekend zijn | zult gekentekend zijn | zult gekentekend zijn | zult gekentekend zijn | zal gekentekend zijn | zullen gekentekend zijn | zullen gekentekend zijn | zullen gekentekend zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekentekend zijn | zou gekentekend zijn | zou/zoudt gekentekend zijn | zoudt gekentekend zijn | zou gekentekend zijn | zouden gekentekend zijn | zouden gekentekend zijn | zouden gekentekend zijn |