vervoeging van de bedrijvende vorm van knokken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | knokken | te knokken | ||||||
toekomend | zullen knokken | te zullen knokken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geknokt | te hebben geknokt | ||||||
toekomend | geknokt zullen hebben | geknokt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
knokkend | geknokt | ev. knok |
mv. verouderd knokt |
knokke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | knok | knokt | knokt | knokt | knokt | knokken | knokken | knokken | |
verleden (o.v.t.) | knokte | knokte | knokte | knokte | knokte | knokten | knokten | knokten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal knokken | zult/zal knokken | zult/zal knokken | zult knokken | zal knokken | zullen knokken | zullen knokken | zullen knokken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou knokken | zou knokken | zou(dt) knokken | zoudt knokken | zou knokken | zouden knokken | zouden knokken | zouden knokken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geknokt | hebt geknokt | hebt/heeft geknokt | hebt geknokt | heeft geknokt | hebben geknokt | hebben geknokt | hebben geknokt | |
verleden (v.v.t.) | had geknokt | had geknokt | had geknokt | hadt geknokt | had geknokt | hadden geknokt | hadden geknokt | hadden geknokt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geknokt hebben | zal/zult geknokt hebben | zult/zal geknokt hebben | zult geknokt hebben | zal geknokt hebben | zullen geknokt hebben | zullen geknokt hebben | zullen geknokt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geknokt hebben | zou geknokt hebben | zou/zoudt geknokt hebben | zoudt geknokt hebben | zou geknokt hebben | zouden geknokt hebben | zouden geknokt hebben | zouden geknokt hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geknokt worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geknokt | er is geknokt | |||||||
verleden | er werd geknokt | er was geknokt | |||||||
toekomend | er zal geknokt worden | er zal geknokt zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geknokt worden | er zou geknokt zijn |