kukelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van kukelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		kukelen			te kukelen
onvoltooid	toekomend		zullen kukelen			te zullen kukelen
voltooid	tegenwoordig		hebben^[1]/zijn^[2] gekukeld			te hebben^[1]/zijn^[2] gekukeld
voltooid	toekomend		gekukeld zullen hebben^[1]/zijn^[2]			gekukeld te zullen hebben^[1]/zijn^[2]
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	kukelend		gekukeld			ev. kukel	mv. verouderd kukelt	kukele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	kukel	kukelt	kukelt	kukelt	kukelt	kukelen	kukelen	kukelen
verleden (o.v.t.)	kukelde	kukelde	kukelde	kukelde	kukelde	kukelden	kukelden	kukelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal kukelen	zult/zal kukelen	zult/zal kukelen	zult kukelen	zal kukelen	zullen kukelen	zullen kukelen	zullen kukelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kukelen	zou kukelen	zou(dt) kukelen	zoudt kukelen	zou kukelen	zouden kukelen	zouden kukelen	zouden kukelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
onpersoonlijke lijdende vorm gekukeld worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gekukeld				er is gekukeld
verleden	er werd gekukeld				er was gekukeld
toekomend	er zal gekukeld worden				er zal gekukeld zijn
voorwaardelijk	er zou gekukeld worden				er zou gekukeld zijn