vervoeging van de bedrijvende vorm van lauweren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | lauweren | te lauweren | ||||||||
toekomend | zullen lauweren | te zullen lauweren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] gelauwerd | te hebben[1]/zijn[2] gelauwerd | ||||||||
toekomend | gelauwerd zullen hebben[1]/zijn[2] | gelauwerd te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
lauwerend | gelauwerd | ev. lauwer |
mv. verouderd lauwert |
lauwere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | lauwer | lauwert | lauwert | lauwert | lauwert | lauweren | lauweren | lauweren | |||
verleden (o.v.t.) | lauwerde | lauwerde | lauwerde | lauwerde | lauwerde | lauwerden | lauwerden | lauwerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal lauweren | zult/zal lauweren | zult/zal lauweren | zult lauweren | zal lauweren | zullen lauweren | zullen lauweren | zullen lauweren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou lauweren | zou lauweren | zou(dt) lauweren | zoudt lauweren | zou lauweren | zouden lauweren | zouden lauweren | zouden lauweren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm gelauwerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gelauwerd | er is gelauwerd | |||||||||
verleden | er werd gelauwerd | er was gelauwerd | |||||||||
toekomend | er zal gelauwerd worden | er zal gelauwerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gelauwerd worden | er zou gelauwerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gelauwerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gelauwerd worden | gelauwerd te worden | ||||||||
toekomend | gelauwerd zullen worden | gelauwerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gelauwerd zijn | gelauwerd te zijn | ||||||||
toekomend | gelauwerd zullen zijn | gelauwerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gelauwerd | wordt gelauwerd | wordt gelauwerd | wordt gelauwerd | wordt gelauwerd | worden gelauwerd | worden gelauwerd | worden gelauwerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gelauwerd | werd gelauwerd | werd gelauwerd | werdt gelauwerd | werd gelauwerd | werden gelauwerd | werden gelauwerd | werden gelauwerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gelauwerd worden | zult gelauwerd worden | zult gelauwerd worden | zult gelauwerd worden | zal gelauwerd worden | zullen gelauwerd worden | zullen gelauwerd worden | zullen gelauwerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gelauwerd worden | zou gelauwerd worden | zou/zoudt gelauwerd worden | zoudt gelauwerd worden | zou gelauwerd worden | zouden gelauwerd worden | zouden gelauwerd worden | zouden gelauwerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gelauwerd | bent gelauwerd | bent/is gelauwerd | zijt gelauwerd | is gelauwerd | zijn gelauwerd | zijn gelauwerd | zijn gelauwerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gelauwerd | was gelauwerd | was gelauwerd | waart gelauwerd | was gelauwerd | waren gelauwerd | waren gelauwerd | waren gelauwerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gelauwerd zijn | zult gelauwerd zijn | zult gelauwerd zijn | zult gelauwerd zijn | zal gelauwerd zijn | zullen gelauwerd zijn | zullen gelauwerd zijn | zullen gelauwerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gelauwerd zijn | zou gelauwerd zijn | zou/zoudt gelauwerd zijn | zoudt gelauwerd zijn | zou gelauwerd zijn | zouden gelauwerd zijn | zouden gelauwerd zijn | zouden gelauwerd zijn |