vervoeging van de bedrijvende vorm van leidinggeven | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | leidinggeven | leiding te geven | ||||||
toekomend | zullen leidinggeven leiding zullen geven |
te zullen leidinggeven leiding te zullen geven | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben leidinggegeven | te hebben leidinggegeven | ||||||
toekomend | leidinggegeven zullen hebben | leidinggegeven te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
leidinggevend | leidinggegeven | ev. geef leiding |
mv. verouderd geeft leiding |
geve leiding (bijzin) leidinggeve | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | geef leiding | geeft leiding | geeft leiding | geeft leiding | geeft leiding | geven leiding | geven leiding | geven leiding | |
verleden (o.v.t.) | gaf leiding | gaf leiding | gaf leiding | gaaft leiding | gaf leiding | gaven leiding | gaven leiding | gaven leiding | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal leidinggeven | zult/zal leidinggeven | zult/zal leidinggeven | zult leidinggeven | zal leidinggeven | zullen leidinggeven | zullen leidinggeven | zullen leidinggeven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou leidinggeven | zou leidinggeven | zou(dt) leidinggeven | zoudt leidinggeven | zou leidinggeven | zouden leidinggeven | zouden leidinggeven | zouden leidinggeven | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | leidinggeef | leidinggeeft | leidinggeeft | leidinggeeft | leidinggeeft | leidinggeven | leidinggeven | leidinggeven | |
verleden (o.v.t.) | leidinggaf | leidinggaf | leidinggaf | leidinggaaft | leidinggaf | leidinggaven | leidinggaven | leidinggaven | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal leidinggeven leiding zal geven |
zult/zal leidinggeven leiding zult/zal geven |
zult/zal leidinggeven leiding zult/zal geven |
zult leidinggeven leiding zult geven |
zal leidinggeven leiding zal geven |
zullen leidinggeven leiding zullen geven |
zullen leidinggeven leiding zullen geven |
zullen leidinggeven leiding zullen geven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou leidinggeven leiding zou geven |
zou leidinggeven leiding zou geven |
zou(dt) leidinggeven leiding zou(dt) geven |
zoudt leidinggeven leiding zoudt geven |
zou leidinggeven leiding zou geven |
zouden leidinggeven leiding zouden geven |
zouden leidinggeven leiding zouden geven |
zouden leidinggeven leiding zouden geven | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb leidinggegeven | hebt leidinggegeven | hebt/heeft leidinggegeven | hebt leidinggegeven | heeft leidinggegeven | hebben leidinggegeven | hebben leidinggegeven | hebben leidinggegeven | |
verleden (v.v.t.) | had leidinggegeven | had leidinggegeven | had leidinggegeven | hadt leidinggegeven | had leidinggegeven | hadden leidinggegeven | hadden leidinggegeven | hadden leidinggegeven | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal leidinggegeven hebben | zal/zult leidinggegeven hebben | zult/zal leidinggegeven hebben | zult leidinggegeven hebben | zal leidinggegeven hebben | zullen leidinggegeven hebben | zullen leidinggegeven hebben | zullen leidinggegeven hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou leidinggegeven hebben | zou leidinggegeven hebben | zou/zoudt leidinggegeven hebben | zoudt leidinggegeven hebben | zou leidinggegeven hebben | zouden leidinggegeven hebben | zouden leidinggegeven hebben | zouden leidinggegeven hebben |