vervoeging van de bedrijvende vorm van meedragen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | meedragen | mee te dragen | ||||||
toekomend | zullen meedragen mee zullen dragen |
te zullen meedragen mee te zullen dragen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben meegedragen | te hebben meegedragen | ||||||
toekomend | meegedragen zullen hebben | meegedragen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
meedragend | meegedragen | ev. draag mee |
mv. verouderd draagt mee |
drage mee (bijzin) meedrage | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | draag mee | draagt mee | draagt mee | draagt mee | draagt mee | dragen mee | dragen mee | dragen mee | |
verleden (o.v.t.) | droeg mee | droeg mee | droeg mee | droeg mee | droeg mee | droegen mee | droegen mee | droegen mee | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meedragen | zult/zal meedragen | zult/zal meedragen | zult meedragen | zal meedragen | zullen meedragen | zullen meedragen | zullen meedragen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meedragen | zou meedragen | zou(dt) meedragen | zoudt meedragen | zou meedragen | zouden meedragen | zouden meedragen | zouden meedragen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | meedraag | meedraagt | meedraagt | meedraagt | meedraagt | meedragen | meedragen | meedragen | |
verleden (o.v.t.) | meedroeg | meedroeg | meedroeg | meedroeg | meedroeg | meedroegen | meedroegen | meedroegen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meedragen mee zal dragen |
zult/zal meedragen mee zult/zal dragen |
zult/zal meedragen mee zult/zal dragen |
zult meedragen mee zult dragen |
zal meedragen mee zal dragen |
zullen meedragen mee zullen dragen |
zullen meedragen mee zullen dragen |
zullen meedragen mee zullen dragen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meedragen mee zou dragen |
zou meedragen mee zou dragen |
zou(dt) meedragen mee zou(dt) dragen |
zoudt meedragen mee zoudt dragen |
zou meedragen mee zou dragen |
zouden meedragen mee zouden dragen |
zouden meedragen mee zouden dragen |
zouden meedragen mee zouden dragen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb meegedragen | hebt meegedragen | hebt/heeft meegedragen | hebt meegedragen | heeft meegedragen | hebben meegedragen | hebben meegedragen | hebben meegedragen | |
verleden (v.v.t.) | had meegedragen | had meegedragen | had meegedragen | hadt meegedragen | had meegedragen | hadden meegedragen | hadden meegedragen | hadden meegedragen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal meegedragen hebben | zal/zult meegedragen hebben | zult/zal meegedragen hebben | zult meegedragen hebben | zal meegedragen hebben | zullen meegedragen hebben | zullen meegedragen hebben | zullen meegedragen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou meegedragen hebben | zou meegedragen hebben | zou/zoudt meegedragen hebben | zoudt meegedragen hebben | zou meegedragen hebben | zouden meegedragen hebben | zouden meegedragen hebben | zouden meegedragen hebben |