vervoeging van de bedrijvende vorm van monteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | monteren | te monteren | ||||||||
toekomend | zullen monteren | te zullen monteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gemonteerd | te hebben gemonteerd | ||||||||
toekomend | gemonteerd zullen hebben | gemonteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
monterend | gemonteerd | ev. monteer |
mv. verouderd monteert |
montere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | monteer | monteert | monteert | monteert | monteert | monteren | monteren | monteren | |||
verleden (o.v.t.) | monteerde | monteerde | monteerde | monteerde | monteerde | monteerden | monteerden | monteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal monteren | zult/zal monteren | zult/zal monteren | zult monteren | zal monteren | zullen monteren | zullen monteren | zullen monteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou monteren | zou monteren | zou(dt) monteren | zoudt monteren | zou monteren | zouden monteren | zouden monteren | zouden monteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gemonteerd | hebt gemonteerd | hebt/heeft gemonteerd | hebt gemonteerd | heeft gemonteerd | hebben gemonteerd | hebben gemonteerd | hebben gemonteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gemonteerd | had gemonteerd | had gemonteerd | hadt gemonteerd | had gemonteerd | hadden gemonteerd | hadden gemonteerd | hadden gemonteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gemonteerd hebben | zal/zult gemonteerd hebben | zult/zal gemonteerd hebben | zult gemonteerd hebben | zal gemonteerd hebben | zullen gemonteerd hebben | zullen gemonteerd hebben | zullen gemonteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gemonteerd hebben | zou gemonteerd hebben | zou/zoudt gemonteerd hebben | zoudt gemonteerd hebben | zou gemonteerd hebben | zouden gemonteerd hebben | zouden gemonteerd hebben | zouden gemonteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gemonteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gemonteerd | er is gemonteerd | |||||||||
verleden | er werd gemonteerd | er was gemonteerd | |||||||||
toekomend | er zal gemonteerd worden | er zal gemonteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gemonteerd worden | er zou gemonteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gemonteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gemonteerd worden | gemonteerd te worden | ||||||||
toekomend | gemonteerd zullen worden | gemonteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gemonteerd zijn | gemonteerd te zijn | ||||||||
toekomend | gemonteerd zullen zijn | gemonteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gemonteerd | wordt gemonteerd | wordt gemonteerd | wordt gemonteerd | wordt gemonteerd | worden gemonteerd | worden gemonteerd | worden gemonteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gemonteerd | werd gemonteerd | werd gemonteerd | werdt gemonteerd | werd gemonteerd | werden gemonteerd | werden gemonteerd | werden gemonteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gemonteerd worden | zult gemonteerd worden | zult gemonteerd worden | zult gemonteerd worden | zal gemonteerd worden | zullen gemonteerd worden | zullen gemonteerd worden | zullen gemonteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gemonteerd worden | zou gemonteerd worden | zou/zoudt gemonteerd worden | zoudt gemonteerd worden | zou gemonteerd worden | zouden gemonteerd worden | zouden gemonteerd worden | zouden gemonteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gemonteerd | bent gemonteerd | bent/is gemonteerd | zijt gemonteerd | is gemonteerd | zijn gemonteerd | zijn gemonteerd | zijn gemonteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gemonteerd | was gemonteerd | was gemonteerd | waart gemonteerd | was gemonteerd | waren gemonteerd | waren gemonteerd | waren gemonteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gemonteerd zijn | zult gemonteerd zijn | zult gemonteerd zijn | zult gemonteerd zijn | zal gemonteerd zijn | zullen gemonteerd zijn | zullen gemonteerd zijn | zullen gemonteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gemonteerd zijn | zou gemonteerd zijn | zou/zoudt gemonteerd zijn | zoudt gemonteerd zijn | zou gemonteerd zijn | zouden gemonteerd zijn | zouden gemonteerd zijn | zouden gemonteerd zijn |