vervoeging van de bedrijvende vorm van nazwaaien | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nazwaaien | na te zwaaien | ||||||||
toekomend | zullen nazwaaien na zullen zwaaien |
te zullen nazwaaien na te zullen zwaaien | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben nagezwaaid | te hebben nagezwaaid | ||||||||
toekomend | nagezwaaid zullen hebben | nagezwaaid te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
nazwaaiend | nagezwaaid | ev. zwaai na |
mv. verouderd zwaait na |
zwaaie na (bijzin) nazwaaie | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | zwaai na | zwaait na | zwaait na | zwaait na | zwaait na | zwaaien na | zwaaien na | zwaaien na | |||
verleden (o.v.t.) | zwaaide na | zwaaide na | zwaaide na | zwaaide na | zwaaide na | zwaaiden na | zwaaiden na | zwaaiden na | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal nazwaaien | zult/zal nazwaaien | zult/zal nazwaaien | zult nazwaaien | zal nazwaaien | zullen nazwaaien | zullen nazwaaien | zullen nazwaaien | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nazwaaien | zou nazwaaien | zou(dt) nazwaaien | zoudt nazwaaien | zou nazwaaien | zouden nazwaaien | zouden nazwaaien | zouden nazwaaien | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | nazwaai | nazwaait | nazwaait | nazwaait | nazwaait | nazwaaien | nazwaaien | nazwaaien | |||
verleden (o.v.t.) | nazwaaide | nazwaaide | nazwaaide | nazwaaide | nazwaaide | nazwaaiden | nazwaaiden | nazwaaiden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal nazwaaien na zal zwaaien |
zult/zal nazwaaien na zult/zal zwaaien |
zult/zal nazwaaien na zult/zal zwaaien |
zult nazwaaien na zult zwaaien |
zal nazwaaien na zal zwaaien |
zullen nazwaaien na zullen zwaaien |
zullen nazwaaien na zullen zwaaien |
zullen nazwaaien na zullen zwaaien | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nazwaaien na zou zwaaien |
zou nazwaaien na zou zwaaien |
zou(dt) nazwaaien na zou(dt) zwaaien |
zoudt nazwaaien na zoudt zwaaien |
zou nazwaaien na zou zwaaien |
zouden nazwaaien na zouden zwaaien |
zouden nazwaaien na zouden zwaaien |
zouden nazwaaien na zouden zwaaien | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb nagezwaaid | hebt nagezwaaid | hebt/heeft nagezwaaid | hebt nagezwaaid | heeft nagezwaaid | hebben nagezwaaid | hebben nagezwaaid | hebben nagezwaaid | |||
verleden (v.v.t.) | had nagezwaaid | had nagezwaaid | had nagezwaaid | hadt nagezwaaid | had nagezwaaid | hadden nagezwaaid | hadden nagezwaaid | hadden nagezwaaid | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal nagezwaaid hebben | zal/zult nagezwaaid hebben | zult/zal nagezwaaid hebben | zult nagezwaaid hebben | zal nagezwaaid hebben | zullen nagezwaaid hebben | zullen nagezwaaid hebben | zullen nagezwaaid hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nagezwaaid hebben | zou nagezwaaid hebben | zou/zoudt nagezwaaid hebben | zoudt nagezwaaid hebben | zou nagezwaaid hebben | zouden nagezwaaid hebben | zouden nagezwaaid hebben | zouden nagezwaaid hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm nagezwaaid worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt nagezwaaid | er is nagezwaaid | |||||||||
verleden | er werd nagezwaaid | er was nagezwaaid | |||||||||
toekomend | er zal nagezwaaid worden | er zal nagezwaaid zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou nagezwaaid worden | er zou nagezwaaid zijn | |||||||||
lijdende vorm nagezwaaid worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nagezwaaid worden | nagezwaaid te worden | ||||||||
toekomend | nagezwaaid zullen worden | nagezwaaid te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | nagezwaaid zijn | nagezwaaid te zijn | ||||||||
toekomend | nagezwaaid zullen zijn | nagezwaaid te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word nagezwaaid | wordt nagezwaaid | wordt nagezwaaid | wordt nagezwaaid | wordt nagezwaaid | worden nagezwaaid | worden nagezwaaid | worden nagezwaaid | |||
verleden (o.v.t.) | werd nagezwaaid | werd nagezwaaid | werd nagezwaaid | werdt nagezwaaid | werd nagezwaaid | werden nagezwaaid | werden nagezwaaid | werden nagezwaaid | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal nagezwaaid worden | zult nagezwaaid worden | zult nagezwaaid worden | zult nagezwaaid worden | zal nagezwaaid worden | zullen nagezwaaid worden | zullen nagezwaaid worden | zullen nagezwaaid worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nagezwaaid worden | zou nagezwaaid worden | zou/zoudt nagezwaaid worden | zoudt nagezwaaid worden | zou nagezwaaid worden | zouden nagezwaaid worden | zouden nagezwaaid worden | zouden nagezwaaid worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben nagezwaaid | bent nagezwaaid | bent/is nagezwaaid | zijt nagezwaaid | is nagezwaaid | zijn nagezwaaid | zijn nagezwaaid | zijn nagezwaaid | |||
verleden (v.v.t.) | was nagezwaaid | was nagezwaaid | was nagezwaaid | waart nagezwaaid | was nagezwaaid | waren nagezwaaid | waren nagezwaaid | waren nagezwaaid | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal nagezwaaid zijn | zult nagezwaaid zijn | zult nagezwaaid zijn | zult nagezwaaid zijn | zal nagezwaaid zijn | zullen nagezwaaid zijn | zullen nagezwaaid zijn | zullen nagezwaaid zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nagezwaaid zijn | zou nagezwaaid zijn | zou/zoudt nagezwaaid zijn | zoudt nagezwaaid zijn | zou nagezwaaid zijn | zouden nagezwaaid zijn | zouden nagezwaaid zijn | zouden nagezwaaid zijn |