Geluid: gebuur (hulp, bestand) ge·buur afleiding van buur de gebuur m iemand die dichtbij woont In het nieuwe toneelstuk van Daem, Het Moederskind...
her-, ont-, ver- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001). ge- op website: Etymologiebank.nl ge- be-, ge- «ge + loben → geloben» beloven geniezen...
taalgebied.” bewoners van een aangrenzende gemeente, provincie of land gebuur, buur, buurvrouw, buurman, nabuurland, nabuurschap, nabuurschapsbeleid,...
niet de waardigheid. Notaris Bestebroer wier Heemraad en later wier haar gebuur, manke Janus Maaien, in Rijk zijn steê gekozen in den Raad. Het woord 'orf'...