olijf

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  olijf    (hulp, bestand)
• IPA: / oˈlɛif / (2 lettergrepen)
  • (Noord-Nederland, Limburg): /oˈlɛɪf/
  • (Vlaanderen, Brabant): /oˈlɛːf/

Woordafbreking

• olijf

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vrucht van olijfboom’ voor het eerst aangetroffen in 1240

Zelfstandig naamwoord

de olijf v / m

1. (bloemplanten) Olea europaea  een boom uit de olijffamilie (Oleaceae ). Het geslacht Olea  telt ongeveer twintig soorten met een groot verspreidingsgebied, voornamelijk in de Oude Wereld
2. (voeding) (fruit) een vrucht van deze boom. De olijf zelf wordt gegeten, uit de pit en het vruchtvlees wordt olijfolie gewonnen

   ▸ Vaak deed hij er voor de smaak nog wat tonijn, olijven of tortillachips bij.

Hyperoniemen

• olijffamilie, zaadplanten, asteriden, bedektzadigen, landplanten, planten

Verwante begrippen

• bosolijf

Hyponiemen

• reuzenolijf

Afgeleide begrippen

• olijffamilie
• olijfachtig, olijfappel, olijfastrild, olijfberg, olijfblad, olijfboom, olijfbos, olijfboszangervink, olijfbruin, olijfbuik, olijfduif, olijfflank, olijfgaard, olijfgeel, olijfgors, olijfgrijs, olijfgroen, olijfhof, olijfhout, olijfkeel, olijfkleur, olijfkleurig, olijfkoek, olijfkop, olijfkrans, olijfkruin, olijfkuif, olijflood, olijfmangabey, olijfnek, olijfneuker, olijfolie, olijfpers, olijfpython, olijfrug, olijfschelp, olijfsmeerhoed, olijfsoort, olijfspecht, olijfsteen, olijfstreep, olijftak, olijftangare, olijfteelt, olijftwijg, olijfvireo, olijfvlek, olijfvlieg, olijfwilg, olijvenbos, olijvenboter, olijvenbrood, olijvenhof, olijvenhout, olijvenoogst, olijvenpers, olijvensaus, olijventeelt, olijventijd, olijventuin

Vertalingen

Gangbaarheid

• Het woord olijf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "olijf" herkend door:

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

•  olijf op Wikidata

Verwijzingen