vervoeging van de bedrijvende vorm van omsmijten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omsmijten | om te smijten | ||||||||
toekomend | zullen omsmijten om zullen smijten |
te zullen omsmijten om te zullen smijten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgesmeten | te hebben omgesmeten | ||||||||
toekomend | omgesmeten zullen hebben | omgesmeten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omsmijtend | omgesmeten | ev. smijt om |
mv. verouderd smijt om |
smijte om (bijzin) omsmijte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | smijt om | smijt om | smijt om | smijt om | smijt om | smijten om | smijten om | smijten om | |||
verleden (o.v.t.) | smeet om | smeet om | smeet om | smeet om | smeet om | smeten om | smeten om | smeten om | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omsmijten | zult/zal omsmijten | zult/zal omsmijten | zult omsmijten | zal omsmijten | zullen omsmijten | zullen omsmijten | zullen omsmijten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omsmijten | zou omsmijten | zou(dt) omsmijten | zoudt omsmijten | zou omsmijten | zouden omsmijten | zouden omsmijten | zouden omsmijten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | omsmijt | omsmijt | omsmijt | omsmijt | omsmijt | omsmijten | omsmijten | omsmijten | |||
verleden (o.v.t.) | omsmeet | omsmeet | omsmeet | omsmeet | omsmeet | omsmeten | omsmeten | omsmeten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omsmijten om zal smijten |
zult/zal omsmijten om zult/zal smijten |
zult/zal omsmijten om zult/zal smijten |
zult omsmijten om zult smijten |
zal omsmijten om zal smijten |
zullen omsmijten om zullen smijten |
zullen omsmijten om zullen smijten |
zullen omsmijten om zullen smijten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omsmijten om zou smijten |
zou omsmijten om zou smijten |
zou(dt) omsmijten om zou(dt) smijten |
zoudt omsmijten om zoudt smijten |
zou omsmijten om zou smijten |
zouden omsmijten om zouden smijten |
zouden omsmijten om zouden smijten |
zouden omsmijten om zouden smijten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgesmeten | hebt omgesmeten | hebt/heeft omgesmeten | hebt omgesmeten | heeft omgesmeten | hebben omgesmeten | hebben omgesmeten | hebben omgesmeten | |||
verleden (v.v.t.) | had omgesmeten | had omgesmeten | had omgesmeten | hadt omgesmeten | had omgesmeten | hadden omgesmeten | hadden omgesmeten | hadden omgesmeten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgesmeten hebben | zal/zult omgesmeten hebben | zult/zal omgesmeten hebben | zult omgesmeten hebben | zal omgesmeten hebben | zullen omgesmeten hebben | zullen omgesmeten hebben | zullen omgesmeten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgesmeten hebben | zou omgesmeten hebben | zou/zoudt omgesmeten hebben | zoudt omgesmeten hebben | zou omgesmeten hebben | zouden omgesmeten hebben | zouden omgesmeten hebben | zouden omgesmeten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omgesmeten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omgesmeten | er is omgesmeten | |||||||||
verleden | er werd omgesmeten | er was omgesmeten | |||||||||
toekomend | er zal omgesmeten worden | er zal omgesmeten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omgesmeten worden | er zou omgesmeten zijn | |||||||||
lijdende vorm omgesmeten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgesmeten worden | omgesmeten te worden | ||||||||
toekomend | omgesmeten zullen worden | omgesmeten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omgesmeten zijn | omgesmeten te zijn | ||||||||
toekomend | omgesmeten zullen zijn | omgesmeten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omgesmeten | wordt omgesmeten | wordt omgesmeten | wordt omgesmeten | wordt omgesmeten | worden omgesmeten | worden omgesmeten | worden omgesmeten | |||
verleden (o.v.t.) | werd omgesmeten | werd omgesmeten | werd omgesmeten | werdt omgesmeten | werd omgesmeten | werden omgesmeten | werden omgesmeten | werden omgesmeten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgesmeten worden | zult omgesmeten worden | zult omgesmeten worden | zult omgesmeten worden | zal omgesmeten worden | zullen omgesmeten worden | zullen omgesmeten worden | zullen omgesmeten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgesmeten worden | zou omgesmeten worden | zou/zoudt omgesmeten worden | zoudt omgesmeten worden | zou omgesmeten worden | zouden omgesmeten worden | zouden omgesmeten worden | zouden omgesmeten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgesmeten | bent omgesmeten | bent/is omgesmeten | zijt omgesmeten | is omgesmeten | zijn omgesmeten | zijn omgesmeten | zijn omgesmeten | |||
verleden (v.v.t.) | was omgesmeten | was omgesmeten | was omgesmeten | waart omgesmeten | was omgesmeten | waren omgesmeten | waren omgesmeten | waren omgesmeten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgesmeten zijn | zult omgesmeten zijn | zult omgesmeten zijn | zult omgesmeten zijn | zal omgesmeten zijn | zullen omgesmeten zijn | zullen omgesmeten zijn | zullen omgesmeten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgesmeten zijn | zou omgesmeten zijn | zou/zoudt omgesmeten zijn | zoudt omgesmeten zijn | zou omgesmeten zijn | zouden omgesmeten zijn | zouden omgesmeten zijn | zouden omgesmeten zijn |