omwandelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van omwandelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		omwandelen			om te wandelen
onvoltooid	toekomend		zullen omwandelen om zullen wandelen			te zullen omwandelen om te zullen wandelen
voltooid	tegenwoordig		hebben omgewandeld			te hebben omgewandeld
voltooid	toekomend		omgewandeld zullen hebben			omgewandeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	omwandelend		omgewandeld			ev. wandel om	mv. verouderd wandelt om	wandele om (bijzin) omwandele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	wandel om	wandelt om	wandelt om	wandelt om	wandelt om	wandelen om	wandelen om	wandelen om
verleden (o.v.t.)	wandelde om	wandelde om	wandelde om	wandelde om	wandelde om	wandelden om	wandelden om	wandelden om
toekomend (o.t.t.t.)	zal omwandelen	zult/zal omwandelen	zult/zal omwandelen	zult omwandelen	zal omwandelen	zullen omwandelen	zullen omwandelen	zullen omwandelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou omwandelen	zou omwandelen	zou(dt) omwandelen	zoudt omwandelen	zou omwandelen	zouden omwandelen	zouden omwandelen	zouden omwandelen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	omwandel	omwandelt	omwandelt	omwandelt	omwandelt	omwandelen	omwandelen	omwandelen
verleden (o.v.t.)	omwandelde	omwandelde	omwandelde	omwandelde	omwandelde	omwandelden	omwandelden	omwandelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal omwandelen om zal wandelen	zult/zal omwandelen om zult/zal wandelen	zult/zal omwandelen om zult/zal wandelen	zult omwandelen om zult wandelen	zal omwandelen om zal wandelen	zullen omwandelen om zullen wandelen	zullen omwandelen om zullen wandelen	zullen omwandelen om zullen wandelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou omwandelen om zou wandelen	zou omwandelen om zou wandelen	zou(dt) omwandelen om zou(dt) wandelen	zoudt omwandelen om zoudt wandelen	zou omwandelen om zou wandelen	zouden omwandelen om zouden wandelen	zouden omwandelen om zouden wandelen	zouden omwandelen om zouden wandelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb omgewandeld	hebt omgewandeld	hebt/heeft omgewandeld	hebt omgewandeld	heeft omgewandeld	hebben omgewandeld	hebben omgewandeld	hebben omgewandeld
verleden (v.v.t.)	had omgewandeld	had omgewandeld	had omgewandeld	hadt omgewandeld	had omgewandeld	hadden omgewandeld	hadden omgewandeld	hadden omgewandeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal omgewandeld hebben	zal/zult omgewandeld hebben	zult/zal omgewandeld hebben	zult omgewandeld hebben	zal omgewandeld hebben	zullen omgewandeld hebben	zullen omgewandeld hebben	zullen omgewandeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou omgewandeld hebben	zou omgewandeld hebben	zou/zoudt omgewandeld hebben	zoudt omgewandeld hebben	zou omgewandeld hebben	zouden omgewandeld hebben	zouden omgewandeld hebben	zouden omgewandeld hebben

omwandelen/vervoeging

Enciclo

Wikious

Sapientia

Scientia

Boobota

Anandapedia

Sagapedia

Wikithot