vervoeging van de bedrijvende vorm van ontladen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontladen | te ontladen | ||||||||
toekomend | zullen ontladen | te zullen ontladen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontladen | te hebben ontladen | ||||||||
toekomend | ontladen zullen hebben | ontladen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontladend | ontladen | ev. ontlaad |
mv. verouderd ontlaadt |
ontlade | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontlaad | ontlaadt | ontlaadt | ontlaadt | ontlaadt | ontladen | ontladen | ontladen | |||
verleden (o.v.t.) | ontlaadde | ontlaadde | ontlaadde | ontlaaddet | ontlaadde | ontlaadden | ontlaadden | ontlaadden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontladen | zult/zal ontladen | zult/zal ontladen | zult ontladen | zal ontladen | zullen ontladen | zullen ontladen | zullen ontladen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontladen | zou ontladen | zou(dt) ontladen | zoudt ontladen | zou ontladen | zouden ontladen | zouden ontladen | zouden ontladen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontladen | hebt ontladen | hebt/heeft ontladen | hebt ontladen | heeft ontladen | hebben ontladen | hebben ontladen | hebben ontladen | |||
verleden (v.v.t.) | had ontladen | had ontladen | had ontladen | hadt ontladen | had ontladen | hadden ontladen | hadden ontladen | hadden ontladen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontladen hebben | zal/zult ontladen hebben | zult/zal ontladen hebben | zult ontladen hebben | zal ontladen hebben | zullen ontladen hebben | zullen ontladen hebben | zullen ontladen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontladen hebben | zou ontladen hebben | zou/zoudt ontladen hebben | zoudt ontladen hebben | zou ontladen hebben | zouden ontladen hebben | zouden ontladen hebben | zouden ontladen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontladen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontladen | er is ontladen | |||||||||
verleden | er werd ontladen | er was ontladen | |||||||||
toekomend | er zal ontladen worden | er zal ontladen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontladen worden | er zou ontladen zijn | |||||||||
lijdende vorm ontladen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontladen worden | ontladen te worden | ||||||||
toekomend | ontladen zullen worden | ontladen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontladen zijn | ontladen te zijn | ||||||||
toekomend | ontladen zullen zijn | ontladen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontladen | wordt ontladen | wordt ontladen | wordt ontladen | wordt ontladen | worden ontladen | worden ontladen | worden ontladen | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontladen | werd ontladen | werd ontladen | werdt ontladen | werd ontladen | werden ontladen | werden ontladen | werden ontladen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontladen worden | zult ontladen worden | zult ontladen worden | zult ontladen worden | zal ontladen worden | zullen ontladen worden | zullen ontladen worden | zullen ontladen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontladen worden | zou ontladen worden | zou/zoudt ontladen worden | zoudt ontladen worden | zou ontladen worden | zouden ontladen worden | zouden ontladen worden | zouden ontladen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontladen | bent ontladen | bent/is ontladen | zijt ontladen | is ontladen | zijn ontladen | zijn ontladen | zijn ontladen | |||
verleden (v.v.t.) | was ontladen | was ontladen | was ontladen | waart ontladen | was ontladen | waren ontladen | waren ontladen | waren ontladen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontladen zijn | zult ontladen zijn | zult ontladen zijn | zult ontladen zijn | zal ontladen zijn | zullen ontladen zijn | zullen ontladen zijn | zullen ontladen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontladen zijn | zou ontladen zijn | zou/zoudt ontladen zijn | zoudt ontladen zijn | zou ontladen zijn | zouden ontladen zijn | zouden ontladen zijn | zouden ontladen zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich ontladen | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | ontlaad me | wij, we | ontladen ons | ik | ontlaadde me | wij, we | ontlaadden ons | ik | zal me ontladen | wij, we | zullen ons ontladen |
2 | jij, je | ontlaadt je | jullie | ontladen je | jij, je | ontlaadde je | jullie | ontlaadden je | jij, je | zal, zult je ontladen | jullie | zullen je ontladen |
u | ontlaadt zich/u | u | ontlaadt zich/u | u | ontlaadde zich/u | u | ontlaadde zich/u | u | zult zich/u ontladen | u | zult zich/u ontladen | |
gij, ge | ontlaadt u | gij, ge, gijlieden |
ontlaadt u | gij, ge | ontlaadde u | gij, ge, gijlieden |
ontlaadde u | gij, ge | zult u ontladen | gij, ge gijlieden |
zult u ontladen | |
3 | hij, zij, het | ontlaadt zich | zij, ze | ontladen zich | hij, zij, het | ontlaadde zich | zij, ze | ontlaadden zich | hij, zij, het | zal zich ontladen | zij, ze | zullen zich ontladen |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich ontladend | zich ontladen hebben | ontlaad u/je , ontlaadt je | ontlade zich |