vervoeging van de bedrijvende vorm van ontleden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontleden | te ontleden | ||||||||
toekomend | zullen ontleden | te zullen ontleden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] ontleed | te hebben[1]/zijn[2] ontleed | ||||||||
toekomend | ontleed zullen hebben[1]/zijn[2] | ontleed te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontledend | ontleed | ev. ontleed |
mv. verouderd ontleedt |
ontlede | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontleed | ontleedt | ontleedt | ontleedt | ontleedt | ontleden | ontleden | ontleden | |||
verleden (o.v.t.) | ontleedde | ontleedde | ontleedde | ontleedde | ontleedde | ontleedden | ontleedden | ontleedden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontleden | zult/zal ontleden | zult/zal ontleden | zult ontleden | zal ontleden | zullen ontleden | zullen ontleden | zullen ontleden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontleden | zou ontleden | zou(dt) ontleden | zoudt ontleden | zou ontleden | zouden ontleden | zouden ontleden | zouden ontleden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm ontleed worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontleed | er is ontleed | |||||||||
verleden | er werd ontleed | er was ontleed | |||||||||
toekomend | er zal ontleed worden | er zal ontleed zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontleed worden | er zou ontleed zijn | |||||||||
lijdende vorm ontleed worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontleed worden | ontleed te worden | ||||||||
toekomend | ontleed zullen worden | ontleed te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontleed zijn | ontleed te zijn | ||||||||
toekomend | ontleed zullen zijn | ontleed te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontleed | wordt ontleed | wordt ontleed | wordt ontleed | wordt ontleed | worden ontleed | worden ontleed | worden ontleed | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontleed | werd ontleed | werd ontleed | werdt ontleed | werd ontleed | werden ontleed | werden ontleed | werden ontleed | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontleed worden | zult ontleed worden | zult ontleed worden | zult ontleed worden | zal ontleed worden | zullen ontleed worden | zullen ontleed worden | zullen ontleed worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontleed worden | zou ontleed worden | zou/zoudt ontleed worden | zoudt ontleed worden | zou ontleed worden | zouden ontleed worden | zouden ontleed worden | zouden ontleed worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontleed | bent ontleed | bent/is ontleed | zijt ontleed | is ontleed | zijn ontleed | zijn ontleed | zijn ontleed | |||
verleden (v.v.t.) | was ontleed | was ontleed | was ontleed | waart ontleed | was ontleed | waren ontleed | waren ontleed | waren ontleed | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontleed zijn | zult ontleed zijn | zult ontleed zijn | zult ontleed zijn | zal ontleed zijn | zullen ontleed zijn | zullen ontleed zijn | zullen ontleed zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontleed zijn | zou ontleed zijn | zou/zoudt ontleed zijn | zoudt ontleed zijn | zou ontleed zijn | zouden ontleed zijn | zouden ontleed zijn | zouden ontleed zijn |