vervoeging van de bedrijvende vorm van ontstoppen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontstoppen | te ontstoppen | ||||||||
toekomend | zullen ontstoppen | te zullen ontstoppen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontstopt | te hebben ontstopt | ||||||||
toekomend | ontstopt zullen hebben | ontstopt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontstoppend | ontstopt | ev. ontstop |
mv. verouderd ontstopt |
ontstoppe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontstop | ontstopt | ontstopt | ontstopt | ontstopt | ontstoppen | ontstoppen | ontstoppen | |||
verleden (o.v.t.) | ontstopte | ontstopte | ontstopte | ontstopte | ontstopte | ontstopten | ontstopten | ontstopten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontstoppen | zult/zal ontstoppen | zult/zal ontstoppen | zult ontstoppen | zal ontstoppen | zullen ontstoppen | zullen ontstoppen | zullen ontstoppen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontstoppen | zou ontstoppen | zou(dt) ontstoppen | zoudt ontstoppen | zou ontstoppen | zouden ontstoppen | zouden ontstoppen | zouden ontstoppen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontstopt | hebt ontstopt | hebt/heeft ontstopt | hebt ontstopt | heeft ontstopt | hebben ontstopt | hebben ontstopt | hebben ontstopt | |||
verleden (v.v.t.) | had ontstopt | had ontstopt | had ontstopt | hadt ontstopt | had ontstopt | hadden ontstopt | hadden ontstopt | hadden ontstopt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontstopt hebben | zal/zult ontstopt hebben | zult/zal ontstopt hebben | zult ontstopt hebben | zal ontstopt hebben | zullen ontstopt hebben | zullen ontstopt hebben | zullen ontstopt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontstopt hebben | zou ontstopt hebben | zou/zoudt ontstopt hebben | zoudt ontstopt hebben | zou ontstopt hebben | zouden ontstopt hebben | zouden ontstopt hebben | zouden ontstopt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontstopt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontstopt | er is ontstopt | |||||||||
verleden | er werd ontstopt | er was ontstopt | |||||||||
toekomend | er zal ontstopt worden | er zal ontstopt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontstopt worden | er zou ontstopt zijn | |||||||||
lijdende vorm ontstopt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontstopt worden | ontstopt te worden | ||||||||
toekomend | ontstopt zullen worden | ontstopt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontstopt zijn | ontstopt te zijn | ||||||||
toekomend | ontstopt zullen zijn | ontstopt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontstopt | wordt ontstopt | wordt ontstopt | wordt ontstopt | wordt ontstopt | worden ontstopt | worden ontstopt | worden ontstopt | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontstopt | werd ontstopt | werd ontstopt | werdt ontstopt | werd ontstopt | werden ontstopt | werden ontstopt | werden ontstopt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontstopt worden | zult ontstopt worden | zult ontstopt worden | zult ontstopt worden | zal ontstopt worden | zullen ontstopt worden | zullen ontstopt worden | zullen ontstopt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontstopt worden | zou ontstopt worden | zou/zoudt ontstopt worden | zoudt ontstopt worden | zou ontstopt worden | zouden ontstopt worden | zouden ontstopt worden | zouden ontstopt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontstopt | bent ontstopt | bent/is ontstopt | zijt ontstopt | is ontstopt | zijn ontstopt | zijn ontstopt | zijn ontstopt | |||
verleden (v.v.t.) | was ontstopt | was ontstopt | was ontstopt | waart ontstopt | was ontstopt | waren ontstopt | waren ontstopt | waren ontstopt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontstopt zijn | zult ontstopt zijn | zult ontstopt zijn | zult ontstopt zijn | zal ontstopt zijn | zullen ontstopt zijn | zullen ontstopt zijn | zullen ontstopt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontstopt zijn | zou ontstopt zijn | zou/zoudt ontstopt zijn | zoudt ontstopt zijn | zou ontstopt zijn | zouden ontstopt zijn | zouden ontstopt zijn | zouden ontstopt zijn |