vervoeging van de bedrijvende vorm van oorlog voeren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | oorlog voeren | oorlog te voeren | ||||||
toekomend | zullen oorlog voeren oorlog zullen voeren |
te zullen oorlog voeren oorlog te zullen voeren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben oorloggevoerd | te hebben oorloggevoerd | ||||||
toekomend | oorloggevoerd zullen hebben | oorloggevoerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
oorlog voerend | oorloggevoerd | ev. voer oorlog |
mv. verouderd voert oorlog |
voere oorlog (bijzin) oorlog voere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | voer oorlog | voert oorlog | voert oorlog | voert oorlog | voert oorlog | voeren oorlog | voeren oorlog | voeren oorlog | |
verleden (o.v.t.) | voerde oorlog | voerde oorlog | voerde oorlog | voerde oorlog | voerde oorlog | voerden oorlog | voerden oorlog | voerden oorlog | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal oorlog voeren | zult/zal oorlog voeren | zult/zal oorlog voeren | zult oorlog voeren | zal oorlog voeren | zullen oorlog voeren | zullen oorlog voeren | zullen oorlog voeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou oorlog voeren | zou oorlog voeren | zou(dt) oorlog voeren | zoudt oorlog voeren | zou oorlog voeren | zouden oorlog voeren | zouden oorlog voeren | zouden oorlog voeren | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | oorlog voer | oorlog voert | oorlog voert | oorlog voert | oorlog voert | oorlog voeren | oorlog voeren | oorlog voeren | |
verleden (o.v.t.) | oorlog voerde | oorlog voerde | oorlog voerde | oorlog voerde | oorlog voerde | oorlog voerden | oorlog voerden | oorlog voerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal oorlog voeren oorlog zal voeren |
zult/zal oorlog voeren oorlog zult/zal voeren |
zult/zal oorlog voeren oorlog zult/zal voeren |
zult oorlog voeren oorlog zult voeren |
zal oorlog voeren oorlog zal voeren |
zullen oorlog voeren oorlog zullen voeren |
zullen oorlog voeren oorlog zullen voeren |
zullen oorlog voeren oorlog zullen voeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou oorlog voeren oorlog zou voeren |
zou oorlog voeren oorlog zou voeren |
zou(dt) oorlog voeren oorlog zou(dt) voeren |
zoudt oorlog voeren oorlog zoudt voeren |
zou oorlog voeren oorlog zou voeren |
zouden oorlog voeren oorlog zouden voeren |
zouden oorlog voeren oorlog zouden voeren |
zouden oorlog voeren oorlog zouden voeren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb oorloggevoerd | hebt oorloggevoerd | hebt/heeft oorloggevoerd | hebt oorloggevoerd | heeft oorloggevoerd | hebben oorloggevoerd | hebben oorloggevoerd | hebben oorloggevoerd | |
verleden (v.v.t.) | had oorloggevoerd | had oorloggevoerd | had oorloggevoerd | hadt oorloggevoerd | had oorloggevoerd | hadden oorloggevoerd | hadden oorloggevoerd | hadden oorloggevoerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal oorloggevoerd hebben | zal/zult oorloggevoerd hebben | zult/zal oorloggevoerd hebben | zult oorloggevoerd hebben | zal oorloggevoerd hebben | zullen oorloggevoerd hebben | zullen oorloggevoerd hebben | zullen oorloggevoerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou oorloggevoerd hebben | zou oorloggevoerd hebben | zou/zoudt oorloggevoerd hebben | zoudt oorloggevoerd hebben | zou oorloggevoerd hebben | zouden oorloggevoerd hebben | zouden oorloggevoerd hebben | zouden oorloggevoerd hebben |