vervoeging van de bedrijvende vorm van opsommen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opsommen | op te sommen | ||||||||
toekomend | zullen opsommen op zullen sommen |
te zullen opsommen op te zullen sommen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgesomd | te hebben opgesomd | ||||||||
toekomend | opgesomd zullen hebben | opgesomd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opsommend | opgesomd | ev. som op |
mv. verouderd somt op |
somme op (bijzin) opsomme | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | som op | somt op | somt op | somt op | somt op | sommen op | sommen op | sommen op | |||
verleden (o.v.t.) | somde op | somde op | somde op | somde op | somde op | somden op | somden op | somden op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opsommen | zult/zal opsommen | zult/zal opsommen | zult opsommen | zal opsommen | zullen opsommen | zullen opsommen | zullen opsommen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opsommen | zou opsommen | zou(dt) opsommen | zoudt opsommen | zou opsommen | zouden opsommen | zouden opsommen | zouden opsommen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opsom | opsomt | opsomt | opsomt | opsomt | opsommen | opsommen | opsommen | |||
verleden (o.v.t.) | opsomde | opsomde | opsomde | opsomde | opsomde | opsomden | opsomden | opsomden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opsommen op zal sommen |
zult/zal opsommen op zult/zal sommen |
zult/zal opsommen op zult/zal sommen |
zult opsommen op zult sommen |
zal opsommen op zal sommen |
zullen opsommen op zullen sommen |
zullen opsommen op zullen sommen |
zullen opsommen op zullen sommen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opsommen op zou sommen |
zou opsommen op zou sommen |
zou(dt) opsommen op zou(dt) sommen |
zoudt opsommen op zoudt sommen |
zou opsommen op zou sommen |
zouden opsommen op zouden sommen |
zouden opsommen op zouden sommen |
zouden opsommen op zouden sommen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgesomd | hebt opgesomd | hebt/heeft opgesomd | hebt opgesomd | heeft opgesomd | hebben opgesomd | hebben opgesomd | hebben opgesomd | |||
verleden (v.v.t.) | had opgesomd | had opgesomd | had opgesomd | hadt opgesomd | had opgesomd | hadden opgesomd | hadden opgesomd | hadden opgesomd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgesomd hebben | zal/zult opgesomd hebben | zult/zal opgesomd hebben | zult opgesomd hebben | zal opgesomd hebben | zullen opgesomd hebben | zullen opgesomd hebben | zullen opgesomd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgesomd hebben | zou opgesomd hebben | zou/zoudt opgesomd hebben | zoudt opgesomd hebben | zou opgesomd hebben | zouden opgesomd hebben | zouden opgesomd hebben | zouden opgesomd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgesomd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgesomd | er is opgesomd | |||||||||
verleden | er werd opgesomd | er was opgesomd | |||||||||
toekomend | er zal opgesomd worden | er zal opgesomd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgesomd worden | er zou opgesomd zijn | |||||||||
lijdende vorm opgesomd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgesomd worden | opgesomd te worden | ||||||||
toekomend | opgesomd zullen worden | opgesomd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgesomd zijn | opgesomd te zijn | ||||||||
toekomend | opgesomd zullen zijn | opgesomd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgesomd | wordt opgesomd | wordt opgesomd | wordt opgesomd | wordt opgesomd | worden opgesomd | worden opgesomd | worden opgesomd | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgesomd | werd opgesomd | werd opgesomd | werdt opgesomd | werd opgesomd | werden opgesomd | werden opgesomd | werden opgesomd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgesomd worden | zult opgesomd worden | zult opgesomd worden | zult opgesomd worden | zal opgesomd worden | zullen opgesomd worden | zullen opgesomd worden | zullen opgesomd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgesomd worden | zou opgesomd worden | zou/zoudt opgesomd worden | zoudt opgesomd worden | zou opgesomd worden | zouden opgesomd worden | zouden opgesomd worden | zouden opgesomd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgesomd | bent opgesomd | bent/is opgesomd | zijt opgesomd | is opgesomd | zijn opgesomd | zijn opgesomd | zijn opgesomd | |||
verleden (v.v.t.) | was opgesomd | was opgesomd | was opgesomd | waart opgesomd | was opgesomd | waren opgesomd | waren opgesomd | waren opgesomd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgesomd zijn | zult opgesomd zijn | zult opgesomd zijn | zult opgesomd zijn | zal opgesomd zijn | zullen opgesomd zijn | zullen opgesomd zijn | zullen opgesomd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgesomd zijn | zou opgesomd zijn | zou/zoudt opgesomd zijn | zoudt opgesomd zijn | zou opgesomd zijn | zouden opgesomd zijn | zouden opgesomd zijn | zouden opgesomd zijn |