vervoeging van de bedrijvende vorm van opsparen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opsparen | op te sparen | ||||||||
toekomend | zullen opsparen op zullen sparen |
te zullen opsparen op te zullen sparen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgespaard | te hebben opgespaard | ||||||||
toekomend | opgespaard zullen hebben | opgespaard te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opsparend | opgespaard | ev. spaar op |
mv. verouderd spaart op |
spare op (bijzin) opspare | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | spaar op | spaart op | spaart op | spaart op | spaart op | sparen op | sparen op | sparen op | |||
verleden (o.v.t.) | spaarde op | spaarde op | spaarde op | spaarde op | spaarde op | spaarden op | spaarden op | spaarden op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opsparen | zult/zal opsparen | zult/zal opsparen | zult opsparen | zal opsparen | zullen opsparen | zullen opsparen | zullen opsparen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opsparen | zou opsparen | zou(dt) opsparen | zoudt opsparen | zou opsparen | zouden opsparen | zouden opsparen | zouden opsparen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opspaar | opspaart | opspaart | opspaart | opspaart | opsparen | opsparen | opsparen | |||
verleden (o.v.t.) | opspaarde | opspaarde | opspaarde | opspaarde | opspaarde | opspaarden | opspaarden | opspaarden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opsparen op zal sparen |
zult/zal opsparen op zult/zal sparen |
zult/zal opsparen op zult/zal sparen |
zult opsparen op zult sparen |
zal opsparen op zal sparen |
zullen opsparen op zullen sparen |
zullen opsparen op zullen sparen |
zullen opsparen op zullen sparen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opsparen op zou sparen |
zou opsparen op zou sparen |
zou(dt) opsparen op zou(dt) sparen |
zoudt opsparen op zoudt sparen |
zou opsparen op zou sparen |
zouden opsparen op zouden sparen |
zouden opsparen op zouden sparen |
zouden opsparen op zouden sparen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgespaard | hebt opgespaard | hebt/heeft opgespaard | hebt opgespaard | heeft opgespaard | hebben opgespaard | hebben opgespaard | hebben opgespaard | |||
verleden (v.v.t.) | had opgespaard | had opgespaard | had opgespaard | hadt opgespaard | had opgespaard | hadden opgespaard | hadden opgespaard | hadden opgespaard | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgespaard hebben | zal/zult opgespaard hebben | zult/zal opgespaard hebben | zult opgespaard hebben | zal opgespaard hebben | zullen opgespaard hebben | zullen opgespaard hebben | zullen opgespaard hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgespaard hebben | zou opgespaard hebben | zou/zoudt opgespaard hebben | zoudt opgespaard hebben | zou opgespaard hebben | zouden opgespaard hebben | zouden opgespaard hebben | zouden opgespaard hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgespaard worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgespaard | er is opgespaard | |||||||||
verleden | er werd opgespaard | er was opgespaard | |||||||||
toekomend | er zal opgespaard worden | er zal opgespaard zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgespaard worden | er zou opgespaard zijn | |||||||||
lijdende vorm opgespaard worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgespaard worden | opgespaard te worden | ||||||||
toekomend | opgespaard zullen worden | opgespaard te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgespaard zijn | opgespaard te zijn | ||||||||
toekomend | opgespaard zullen zijn | opgespaard te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgespaard | wordt opgespaard | wordt opgespaard | wordt opgespaard | wordt opgespaard | worden opgespaard | worden opgespaard | worden opgespaard | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgespaard | werd opgespaard | werd opgespaard | werdt opgespaard | werd opgespaard | werden opgespaard | werden opgespaard | werden opgespaard | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgespaard worden | zult opgespaard worden | zult opgespaard worden | zult opgespaard worden | zal opgespaard worden | zullen opgespaard worden | zullen opgespaard worden | zullen opgespaard worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgespaard worden | zou opgespaard worden | zou/zoudt opgespaard worden | zoudt opgespaard worden | zou opgespaard worden | zouden opgespaard worden | zouden opgespaard worden | zouden opgespaard worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgespaard | bent opgespaard | bent/is opgespaard | zijt opgespaard | is opgespaard | zijn opgespaard | zijn opgespaard | zijn opgespaard | |||
verleden (v.v.t.) | was opgespaard | was opgespaard | was opgespaard | waart opgespaard | was opgespaard | waren opgespaard | waren opgespaard | waren opgespaard | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgespaard zijn | zult opgespaard zijn | zult opgespaard zijn | zult opgespaard zijn | zal opgespaard zijn | zullen opgespaard zijn | zullen opgespaard zijn | zullen opgespaard zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgespaard zijn | zou opgespaard zijn | zou/zoudt opgespaard zijn | zoudt opgespaard zijn | zou opgespaard zijn | zouden opgespaard zijn | zouden opgespaard zijn | zouden opgespaard zijn |