vervoeging van de bedrijvende vorm van opwellen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opwellen | op te wellen | ||||||||
toekomend | zullen opwellen op zullen wellen |
te zullen opwellen op te zullen wellen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgeweld | te hebben opgeweld | ||||||||
toekomend | opgeweld zullen hebben | opgeweld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opwellend | opgeweld | ev. wel op |
mv. verouderd welt op |
welle op (bijzin) opwelle | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | wel op | welt op | welt op | welt op | welt op | wellen op | wellen op | wellen op | |||
verleden (o.v.t.) | welde op | welde op | welde op | welde op | welde op | welden op | welden op | welden op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opwellen | zult/zal opwellen | zult/zal opwellen | zult opwellen | zal opwellen | zullen opwellen | zullen opwellen | zullen opwellen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opwellen | zou opwellen | zou(dt) opwellen | zoudt opwellen | zou opwellen | zouden opwellen | zouden opwellen | zouden opwellen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opwel | opwelt | opwelt | opwelt | opwelt | opwellen | opwellen | opwellen | |||
verleden (o.v.t.) | opwelde | opwelde | opwelde | opwelde | opwelde | opwelden | opwelden | opwelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opwellen op zal wellen |
zult/zal opwellen op zult/zal wellen |
zult/zal opwellen op zult/zal wellen |
zult opwellen op zult wellen |
zal opwellen op zal wellen |
zullen opwellen op zullen wellen |
zullen opwellen op zullen wellen |
zullen opwellen op zullen wellen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opwellen op zou wellen |
zou opwellen op zou wellen |
zou(dt) opwellen op zou(dt) wellen |
zoudt opwellen op zoudt wellen |
zou opwellen op zou wellen |
zouden opwellen op zouden wellen |
zouden opwellen op zouden wellen |
zouden opwellen op zouden wellen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgeweld | hebt opgeweld | hebt/heeft opgeweld | hebt opgeweld | heeft opgeweld | hebben opgeweld | hebben opgeweld | hebben opgeweld | |||
verleden (v.v.t.) | had opgeweld | had opgeweld | had opgeweld | hadt opgeweld | had opgeweld | hadden opgeweld | hadden opgeweld | hadden opgeweld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgeweld hebben | zal/zult opgeweld hebben | zult/zal opgeweld hebben | zult opgeweld hebben | zal opgeweld hebben | zullen opgeweld hebben | zullen opgeweld hebben | zullen opgeweld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgeweld hebben | zou opgeweld hebben | zou/zoudt opgeweld hebben | zoudt opgeweld hebben | zou opgeweld hebben | zouden opgeweld hebben | zouden opgeweld hebben | zouden opgeweld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgeweld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgeweld | er is opgeweld | |||||||||
verleden | er werd opgeweld | er was opgeweld | |||||||||
toekomend | er zal opgeweld worden | er zal opgeweld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgeweld worden | er zou opgeweld zijn | |||||||||
lijdende vorm opgeweld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgeweld worden | opgeweld te worden | ||||||||
toekomend | opgeweld zullen worden | opgeweld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgeweld zijn | opgeweld te zijn | ||||||||
toekomend | opgeweld zullen zijn | opgeweld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgeweld | wordt opgeweld | wordt opgeweld | wordt opgeweld | wordt opgeweld | worden opgeweld | worden opgeweld | worden opgeweld | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgeweld | werd opgeweld | werd opgeweld | werdt opgeweld | werd opgeweld | werden opgeweld | werden opgeweld | werden opgeweld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgeweld worden | zult opgeweld worden | zult opgeweld worden | zult opgeweld worden | zal opgeweld worden | zullen opgeweld worden | zullen opgeweld worden | zullen opgeweld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgeweld worden | zou opgeweld worden | zou/zoudt opgeweld worden | zoudt opgeweld worden | zou opgeweld worden | zouden opgeweld worden | zouden opgeweld worden | zouden opgeweld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgeweld | bent opgeweld | bent/is opgeweld | zijt opgeweld | is opgeweld | zijn opgeweld | zijn opgeweld | zijn opgeweld | |||
verleden (v.v.t.) | was opgeweld | was opgeweld | was opgeweld | waart opgeweld | was opgeweld | waren opgeweld | waren opgeweld | waren opgeweld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgeweld zijn | zult opgeweld zijn | zult opgeweld zijn | zult opgeweld zijn | zal opgeweld zijn | zullen opgeweld zijn | zullen opgeweld zijn | zullen opgeweld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgeweld zijn | zou opgeweld zijn | zou/zoudt opgeweld zijn | zoudt opgeweld zijn | zou opgeweld zijn | zouden opgeweld zijn | zouden opgeweld zijn | zouden opgeweld zijn |