vervoeging van de bedrijvende vorm van pointeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | pointeren | te pointeren | ||||||||
toekomend | zullen pointeren | te zullen pointeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepointeerd | te hebben gepointeerd | ||||||||
toekomend | gepointeerd zullen hebben | gepointeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
pointerend | gepointeerd | ev. pointeer |
mv. verouderd pointeert |
pointere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | pointeer | pointeert | pointeert | pointeert | pointeert | pointeren | pointeren | pointeren | |||
verleden (o.v.t.) | pointeerde | pointeerde | pointeerde | pointeerde | pointeerde | pointeerden | pointeerden | pointeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal pointeren | zult/zal pointeren | zult/zal pointeren | zult pointeren | zal pointeren | zullen pointeren | zullen pointeren | zullen pointeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou pointeren | zou pointeren | zou(dt) pointeren | zoudt pointeren | zou pointeren | zouden pointeren | zouden pointeren | zouden pointeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepointeerd | hebt gepointeerd | hebt/heeft gepointeerd | hebt gepointeerd | heeft gepointeerd | hebben gepointeerd | hebben gepointeerd | hebben gepointeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gepointeerd | had gepointeerd | had gepointeerd | hadt gepointeerd | had gepointeerd | hadden gepointeerd | hadden gepointeerd | hadden gepointeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepointeerd hebben | zal/zult gepointeerd hebben | zult/zal gepointeerd hebben | zult gepointeerd hebben | zal gepointeerd hebben | zullen gepointeerd hebben | zullen gepointeerd hebben | zullen gepointeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepointeerd hebben | zou gepointeerd hebben | zou/zoudt gepointeerd hebben | zoudt gepointeerd hebben | zou gepointeerd hebben | zouden gepointeerd hebben | zouden gepointeerd hebben | zouden gepointeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gepointeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gepointeerd | er is gepointeerd | |||||||||
verleden | er werd gepointeerd | er was gepointeerd | |||||||||
toekomend | er zal gepointeerd worden | er zal gepointeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gepointeerd worden | er zou gepointeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gepointeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gepointeerd worden | gepointeerd te worden | ||||||||
toekomend | gepointeerd zullen worden | gepointeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gepointeerd zijn | gepointeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gepointeerd zullen zijn | gepointeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gepointeerd | wordt gepointeerd | wordt gepointeerd | wordt gepointeerd | wordt gepointeerd | worden gepointeerd | worden gepointeerd | worden gepointeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gepointeerd | werd gepointeerd | werd gepointeerd | werdt gepointeerd | werd gepointeerd | werden gepointeerd | werden gepointeerd | werden gepointeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gepointeerd worden | zult gepointeerd worden | zult gepointeerd worden | zult gepointeerd worden | zal gepointeerd worden | zullen gepointeerd worden | zullen gepointeerd worden | zullen gepointeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gepointeerd worden | zou gepointeerd worden | zou/zoudt gepointeerd worden | zoudt gepointeerd worden | zou gepointeerd worden | zouden gepointeerd worden | zouden gepointeerd worden | zouden gepointeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gepointeerd | bent gepointeerd | bent/is gepointeerd | zijt gepointeerd | is gepointeerd | zijn gepointeerd | zijn gepointeerd | zijn gepointeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gepointeerd | was gepointeerd | was gepointeerd | waart gepointeerd | was gepointeerd | waren gepointeerd | waren gepointeerd | waren gepointeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepointeerd zijn | zult gepointeerd zijn | zult gepointeerd zijn | zult gepointeerd zijn | zal gepointeerd zijn | zullen gepointeerd zijn | zullen gepointeerd zijn | zullen gepointeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepointeerd zijn | zou gepointeerd zijn | zou/zoudt gepointeerd zijn | zoudt gepointeerd zijn | zou gepointeerd zijn | zouden gepointeerd zijn | zouden gepointeerd zijn | zouden gepointeerd zijn |