vervoeging van de bedrijvende vorm van pousseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | pousseren | te pousseren | ||||||||
toekomend | zullen pousseren | te zullen pousseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepousseerd | te hebben gepousseerd | ||||||||
toekomend | gepousseerd zullen hebben | gepousseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
pousserend | gepousseerd | ev. pousseer |
mv. verouderd pousseert |
poussere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | pousseer | pousseert | pousseert | pousseert | pousseert | pousseren | pousseren | pousseren | |||
verleden (o.v.t.) | pousseerde | pousseerde | pousseerde | pousseerde | pousseerde | pousseerden | pousseerden | pousseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal pousseren | zult/zal pousseren | zult/zal pousseren | zult pousseren | zal pousseren | zullen pousseren | zullen pousseren | zullen pousseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou pousseren | zou pousseren | zou(dt) pousseren | zoudt pousseren | zou pousseren | zouden pousseren | zouden pousseren | zouden pousseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepousseerd | hebt gepousseerd | hebt/heeft gepousseerd | hebt gepousseerd | heeft gepousseerd | hebben gepousseerd | hebben gepousseerd | hebben gepousseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gepousseerd | had gepousseerd | had gepousseerd | hadt gepousseerd | had gepousseerd | hadden gepousseerd | hadden gepousseerd | hadden gepousseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepousseerd hebben | zal/zult gepousseerd hebben | zult/zal gepousseerd hebben | zult gepousseerd hebben | zal gepousseerd hebben | zullen gepousseerd hebben | zullen gepousseerd hebben | zullen gepousseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepousseerd hebben | zou gepousseerd hebben | zou/zoudt gepousseerd hebben | zoudt gepousseerd hebben | zou gepousseerd hebben | zouden gepousseerd hebben | zouden gepousseerd hebben | zouden gepousseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gepousseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gepousseerd | er is gepousseerd | |||||||||
verleden | er werd gepousseerd | er was gepousseerd | |||||||||
toekomend | er zal gepousseerd worden | er zal gepousseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gepousseerd worden | er zou gepousseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gepousseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gepousseerd worden | gepousseerd te worden | ||||||||
toekomend | gepousseerd zullen worden | gepousseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gepousseerd zijn | gepousseerd te zijn | ||||||||
toekomend | gepousseerd zullen zijn | gepousseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gepousseerd | wordt gepousseerd | wordt gepousseerd | wordt gepousseerd | wordt gepousseerd | worden gepousseerd | worden gepousseerd | worden gepousseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gepousseerd | werd gepousseerd | werd gepousseerd | werdt gepousseerd | werd gepousseerd | werden gepousseerd | werden gepousseerd | werden gepousseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gepousseerd worden | zult gepousseerd worden | zult gepousseerd worden | zult gepousseerd worden | zal gepousseerd worden | zullen gepousseerd worden | zullen gepousseerd worden | zullen gepousseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gepousseerd worden | zou gepousseerd worden | zou/zoudt gepousseerd worden | zoudt gepousseerd worden | zou gepousseerd worden | zouden gepousseerd worden | zouden gepousseerd worden | zouden gepousseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gepousseerd | bent gepousseerd | bent/is gepousseerd | zijt gepousseerd | is gepousseerd | zijn gepousseerd | zijn gepousseerd | zijn gepousseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gepousseerd | was gepousseerd | was gepousseerd | waart gepousseerd | was gepousseerd | waren gepousseerd | waren gepousseerd | waren gepousseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepousseerd zijn | zult gepousseerd zijn | zult gepousseerd zijn | zult gepousseerd zijn | zal gepousseerd zijn | zullen gepousseerd zijn | zullen gepousseerd zijn | zullen gepousseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepousseerd zijn | zou gepousseerd zijn | zou/zoudt gepousseerd zijn | zoudt gepousseerd zijn | zou gepousseerd zijn | zouden gepousseerd zijn | zouden gepousseerd zijn | zouden gepousseerd zijn |