vervoeging van de bedrijvende vorm van proefdraaien | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | proefdraaien | proef te draaien | ||||||
toekomend | zullen proefdraaien proef zullen draaien |
te zullen proefdraaien proef te zullen draaien | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben proefgedraaid | te hebben proefgedraaid | ||||||
toekomend | proefgedraaid zullen hebben | proefgedraaid te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
proefdraaiend | proefgedraaid | ev. draai proef |
mv. verouderd draait proef |
draaie proef (bijzin) proefdraaie | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | draai proef | draait proef | draait proef | draait proef | draait proef | draaien proef | draaien proef | draaien proef | |
verleden (o.v.t.) | draaide proef | draaide proef | draaide proef | draaide proef | draaide proef | draaiden proef | draaiden proef | draaiden proef | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal proefdraaien | zult/zal proefdraaien | zult/zal proefdraaien | zult proefdraaien | zal proefdraaien | zullen proefdraaien | zullen proefdraaien | zullen proefdraaien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou proefdraaien | zou proefdraaien | zou(dt) proefdraaien | zoudt proefdraaien | zou proefdraaien | zouden proefdraaien | zouden proefdraaien | zouden proefdraaien | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | proefdraai | proefdraait | proefdraait | proefdraait | proefdraait | proefdraaien | proefdraaien | proefdraaien | |
verleden (o.v.t.) | proefdraaide | proefdraaide | proefdraaide | proefdraaide | proefdraaide | proefdraaiden | proefdraaiden | proefdraaiden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal proefdraaien proef zal draaien |
zult/zal proefdraaien proef zult/zal draaien |
zult/zal proefdraaien proef zult/zal draaien |
zult proefdraaien proef zult draaien |
zal proefdraaien proef zal draaien |
zullen proefdraaien proef zullen draaien |
zullen proefdraaien proef zullen draaien |
zullen proefdraaien proef zullen draaien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou proefdraaien proef zou draaien |
zou proefdraaien proef zou draaien |
zou(dt) proefdraaien proef zou(dt) draaien |
zoudt proefdraaien proef zoudt draaien |
zou proefdraaien proef zou draaien |
zouden proefdraaien proef zouden draaien |
zouden proefdraaien proef zouden draaien |
zouden proefdraaien proef zouden draaien | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb proefgedraaid | hebt proefgedraaid | hebt/heeft proefgedraaid | hebt proefgedraaid | heeft proefgedraaid | hebben proefgedraaid | hebben proefgedraaid | hebben proefgedraaid | |
verleden (v.v.t.) | had proefgedraaid | had proefgedraaid | had proefgedraaid | hadt proefgedraaid | had proefgedraaid | hadden proefgedraaid | hadden proefgedraaid | hadden proefgedraaid | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal proefgedraaid hebben | zal/zult proefgedraaid hebben | zult/zal proefgedraaid hebben | zult proefgedraaid hebben | zal proefgedraaid hebben | zullen proefgedraaid hebben | zullen proefgedraaid hebben | zullen proefgedraaid hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou proefgedraaid hebben | zou proefgedraaid hebben | zou/zoudt proefgedraaid hebben | zoudt proefgedraaid hebben | zou proefgedraaid hebben | zouden proefgedraaid hebben | zouden proefgedraaid hebben | zouden proefgedraaid hebben |