vervoeging van de bedrijvende vorm van promoveren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | promoveren | te promoveren | ||||||||
toekomend | zullen promoveren | te zullen promoveren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepromoveerd | te hebben gepromoveerd | ||||||||
toekomend | gepromoveerd zullen hebben | gepromoveerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
promoverend | gepromoveerd | ev. promoveer |
mv. verouderd promoveert |
promovere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | promoveer | promoveert | promoveert | promoveert | promoveert | promoveren | promoveren | promoveren | |||
verleden (o.v.t.) | promoveerde | promoveerde | promoveerde | promoveerde | promoveerde | promoveerden | promoveerden | promoveerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal promoveren | zult/zal promoveren | zult/zal promoveren | zult promoveren | zal promoveren | zullen promoveren | zullen promoveren | zullen promoveren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou promoveren | zou promoveren | zou(dt) promoveren | zoudt promoveren | zou promoveren | zouden promoveren | zouden promoveren | zouden promoveren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepromoveerd | hebt gepromoveerd | hebt/heeft gepromoveerd | hebt gepromoveerd | heeft gepromoveerd | hebben gepromoveerd | hebben gepromoveerd | hebben gepromoveerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gepromoveerd | had gepromoveerd | had gepromoveerd | hadt gepromoveerd | had gepromoveerd | hadden gepromoveerd | hadden gepromoveerd | hadden gepromoveerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepromoveerd hebben | zal/zult gepromoveerd hebben | zult/zal gepromoveerd hebben | zult gepromoveerd hebben | zal gepromoveerd hebben | zullen gepromoveerd hebben | zullen gepromoveerd hebben | zullen gepromoveerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepromoveerd hebben | zou gepromoveerd hebben | zou/zoudt gepromoveerd hebben | zoudt gepromoveerd hebben | zou gepromoveerd hebben | zouden gepromoveerd hebben | zouden gepromoveerd hebben | zouden gepromoveerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gepromoveerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gepromoveerd | er is gepromoveerd | |||||||||
verleden | er werd gepromoveerd | er was gepromoveerd | |||||||||
toekomend | er zal gepromoveerd worden | er zal gepromoveerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gepromoveerd worden | er zou gepromoveerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gepromoveerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gepromoveerd worden | gepromoveerd te worden | ||||||||
toekomend | gepromoveerd zullen worden | gepromoveerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gepromoveerd zijn | gepromoveerd te zijn | ||||||||
toekomend | gepromoveerd zullen zijn | gepromoveerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gepromoveerd | wordt gepromoveerd | wordt gepromoveerd | wordt gepromoveerd | wordt gepromoveerd | worden gepromoveerd | worden gepromoveerd | worden gepromoveerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gepromoveerd | werd gepromoveerd | werd gepromoveerd | werdt gepromoveerd | werd gepromoveerd | werden gepromoveerd | werden gepromoveerd | werden gepromoveerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gepromoveerd worden | zult gepromoveerd worden | zult gepromoveerd worden | zult gepromoveerd worden | zal gepromoveerd worden | zullen gepromoveerd worden | zullen gepromoveerd worden | zullen gepromoveerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gepromoveerd worden | zou gepromoveerd worden | zou/zoudt gepromoveerd worden | zoudt gepromoveerd worden | zou gepromoveerd worden | zouden gepromoveerd worden | zouden gepromoveerd worden | zouden gepromoveerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gepromoveerd | bent gepromoveerd | bent/is gepromoveerd | zijt gepromoveerd | is gepromoveerd | zijn gepromoveerd | zijn gepromoveerd | zijn gepromoveerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gepromoveerd | was gepromoveerd | was gepromoveerd | waart gepromoveerd | was gepromoveerd | waren gepromoveerd | waren gepromoveerd | waren gepromoveerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepromoveerd zijn | zult gepromoveerd zijn | zult gepromoveerd zijn | zult gepromoveerd zijn | zal gepromoveerd zijn | zullen gepromoveerd zijn | zullen gepromoveerd zijn | zullen gepromoveerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepromoveerd zijn | zou gepromoveerd zijn | zou/zoudt gepromoveerd zijn | zoudt gepromoveerd zijn | zou gepromoveerd zijn | zouden gepromoveerd zijn | zouden gepromoveerd zijn | zouden gepromoveerd zijn |