vervoeging van de bedrijvende vorm van reciteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | reciteren | te reciteren | ||||||
toekomend | zullen reciteren | te zullen reciteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gereciteerd | te hebben gereciteerd | ||||||
toekomend | gereciteerd zullen hebben | gereciteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
reciterend | gereciteerd | ev. reciteer |
mv. verouderd reciteert |
recitere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | reciteer | reciteert | reciteert | reciteert | reciteert | reciteren | reciteren | reciteren | |
verleden (o.v.t.) | reciteerde | reciteerde | reciteerde | reciteerde | reciteerde | reciteerden | reciteerden | reciteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal reciteren | zult/zal reciteren | zult/zal reciteren | zult reciteren | zal reciteren | zullen reciteren | zullen reciteren | zullen reciteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou reciteren | zou reciteren | zou(dt) reciteren | zoudt reciteren | zou reciteren | zouden reciteren | zouden reciteren | zouden reciteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gereciteerd | hebt gereciteerd | hebt/heeft gereciteerd | hebt gereciteerd | heeft gereciteerd | hebben gereciteerd | hebben gereciteerd | hebben gereciteerd | |
verleden (v.v.t.) | had gereciteerd | had gereciteerd | had gereciteerd | hadt gereciteerd | had gereciteerd | hadden gereciteerd | hadden gereciteerd | hadden gereciteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gereciteerd hebben | zal/zult gereciteerd hebben | zult/zal gereciteerd hebben | zult gereciteerd hebben | zal gereciteerd hebben | zullen gereciteerd hebben | zullen gereciteerd hebben | zullen gereciteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gereciteerd hebben | zou gereciteerd hebben | zou/zoudt gereciteerd hebben | zoudt gereciteerd hebben | zou gereciteerd hebben | zouden gereciteerd hebben | zouden gereciteerd hebben | zouden gereciteerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gereciteerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gereciteerd | er is gereciteerd | |||||||
verleden | er werd gereciteerd | er was gereciteerd | |||||||
toekomend | er zal gereciteerd worden | er zal gereciteerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gereciteerd worden | er zou gereciteerd zijn |