vervoeging van de bedrijvende vorm van rioleren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | rioleren | te rioleren | ||||||||
toekomend | zullen rioleren | te zullen rioleren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gerioleerd | te hebben gerioleerd | ||||||||
toekomend | gerioleerd zullen hebben | gerioleerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
riolerend | gerioleerd | ev. rioleer |
mv. verouderd rioleert |
riolere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | rioleer | rioleert | rioleert | rioleert | rioleert | rioleren | rioleren | rioleren | |||
verleden (o.v.t.) | rioleerde | rioleerde | rioleerde | rioleerde | rioleerde | rioleerden | rioleerden | rioleerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal rioleren | zult/zal rioleren | zult/zal rioleren | zult rioleren | zal rioleren | zullen rioleren | zullen rioleren | zullen rioleren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou rioleren | zou rioleren | zou(dt) rioleren | zoudt rioleren | zou rioleren | zouden rioleren | zouden rioleren | zouden rioleren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gerioleerd | hebt gerioleerd | hebt/heeft gerioleerd | hebt gerioleerd | heeft gerioleerd | hebben gerioleerd | hebben gerioleerd | hebben gerioleerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gerioleerd | had gerioleerd | had gerioleerd | hadt gerioleerd | had gerioleerd | hadden gerioleerd | hadden gerioleerd | hadden gerioleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerioleerd hebben | zal/zult gerioleerd hebben | zult/zal gerioleerd hebben | zult gerioleerd hebben | zal gerioleerd hebben | zullen gerioleerd hebben | zullen gerioleerd hebben | zullen gerioleerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerioleerd hebben | zou gerioleerd hebben | zou/zoudt gerioleerd hebben | zoudt gerioleerd hebben | zou gerioleerd hebben | zouden gerioleerd hebben | zouden gerioleerd hebben | zouden gerioleerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gerioleerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gerioleerd | er is gerioleerd | |||||||||
verleden | er werd gerioleerd | er was gerioleerd | |||||||||
toekomend | er zal gerioleerd worden | er zal gerioleerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gerioleerd worden | er zou gerioleerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gerioleerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gerioleerd worden | gerioleerd te worden | ||||||||
toekomend | gerioleerd zullen worden | gerioleerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gerioleerd zijn | gerioleerd te zijn | ||||||||
toekomend | gerioleerd zullen zijn | gerioleerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gerioleerd | wordt gerioleerd | wordt gerioleerd | wordt gerioleerd | wordt gerioleerd | worden gerioleerd | worden gerioleerd | worden gerioleerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gerioleerd | werd gerioleerd | werd gerioleerd | werdt gerioleerd | werd gerioleerd | werden gerioleerd | werden gerioleerd | werden gerioleerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gerioleerd worden | zult gerioleerd worden | zult gerioleerd worden | zult gerioleerd worden | zal gerioleerd worden | zullen gerioleerd worden | zullen gerioleerd worden | zullen gerioleerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gerioleerd worden | zou gerioleerd worden | zou/zoudt gerioleerd worden | zoudt gerioleerd worden | zou gerioleerd worden | zouden gerioleerd worden | zouden gerioleerd worden | zouden gerioleerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gerioleerd | bent gerioleerd | bent/is gerioleerd | zijt gerioleerd | is gerioleerd | zijn gerioleerd | zijn gerioleerd | zijn gerioleerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gerioleerd | was gerioleerd | was gerioleerd | waart gerioleerd | was gerioleerd | waren gerioleerd | waren gerioleerd | waren gerioleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerioleerd zijn | zult gerioleerd zijn | zult gerioleerd zijn | zult gerioleerd zijn | zal gerioleerd zijn | zullen gerioleerd zijn | zullen gerioleerd zijn | zullen gerioleerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerioleerd zijn | zou gerioleerd zijn | zou/zoudt gerioleerd zijn | zoudt gerioleerd zijn | zou gerioleerd zijn | zouden gerioleerd zijn | zouden gerioleerd zijn | zouden gerioleerd zijn |