schepen

• Geluid:  schepen    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈsxepə(n) / (2 lettergrepen)

• sche·pen

• : erfwoord via Middelnederlands schepene van Oudnederlands scepeno mogelijk verwant aan (orde) scheppen: hij die orde schept, in de betekenis van ‘overheidspersoon’ aangetroffen vanaf 1165 ^[1][2]
• zn:  schip zn  met de uitgang -en en een klinkerwisseling /ɪ/ - /e/
• ww: afgeleid van  schip zn  met het achtervoegsel -en en een klinkerwisseling /ɪ/ - /e/ ^[3][4]

de schepen m

1. (beroep) (België) lid van het dagelijks bestuur van een gemeente
2. (beroep) (geschiedenis) vroegere rechtsambtenaar en bestuurder in steden en dorpen

• (Nederland) wethouder

• eerste schepen

• schepenbank, schepenbrief, schepencollege, schependom, schepenhuis, schepenkamer, schepenkennis, schepenrecht, schepenwet, schepenzaal

de  schepen mv

1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schip

schepen

1. ergatief zich inschepen

   • Wie met de Duivel gescheept is, moet met hem over. ^[5] 

2. overgankelijk inschepen, aan boord gaan, aan boord brengen

   • Het vlees wordt niet ingevroren maar vacuüm verpakt en gekoeld gescheept. 

3. overgankelijk per schip vervoeren, verschepen

   • ..ende dat dies niet jegenstaende verschieden perthien van terruwe ende rogge buiten de geunieerde provincien nae andere landen gescheept ende vervoert worden..^[6] 

• afschepen, inschepen, ontschepen, opschepen, overschepen, verschepen

• Het woord schepen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schepen" herkend door:

• Zie Wikipedia voor meer informatie.