vervoeging van de bedrijvende vorm van schoolmeesteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schoolmeesteren | te schoolmeesteren | ||||||
toekomend | zullen schoolmeesteren | te zullen schoolmeesteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geschoolmeesterd | te hebben geschoolmeesterd | ||||||
toekomend | geschoolmeesterd zullen hebben | geschoolmeesterd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
schoolmeesterend | geschoolmeesterd | ev. schoolmeester |
mv. verouderd schoolmeestert |
schoolmeestere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | schoolmeester | schoolmeestert | schoolmeestert | schoolmeestert | schoolmeestert | schoolmeesteren | schoolmeesteren | schoolmeesteren | |
verleden (o.v.t.) | schoolmeesterde | schoolmeesterde | schoolmeesterde | schoolmeesterde | schoolmeesterde | schoolmeesterden | schoolmeesterden | schoolmeesterden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal schoolmeesteren | zult/zal schoolmeesteren | zult/zal schoolmeesteren | zult schoolmeesteren | zal schoolmeesteren | zullen schoolmeesteren | zullen schoolmeesteren | zullen schoolmeesteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schoolmeesteren | zou schoolmeesteren | zou(dt) schoolmeesteren | zoudt schoolmeesteren | zou schoolmeesteren | zouden schoolmeesteren | zouden schoolmeesteren | zouden schoolmeesteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geschoolmeesterd | hebt geschoolmeesterd | hebt/heeft geschoolmeesterd | hebt geschoolmeesterd | heeft geschoolmeesterd | hebben geschoolmeesterd | hebben geschoolmeesterd | hebben geschoolmeesterd | |
verleden (v.v.t.) | had geschoolmeesterd | had geschoolmeesterd | had geschoolmeesterd | hadt geschoolmeesterd | had geschoolmeesterd | hadden geschoolmeesterd | hadden geschoolmeesterd | hadden geschoolmeesterd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschoolmeesterd hebben | zal/zult geschoolmeesterd hebben | zult/zal geschoolmeesterd hebben | zult geschoolmeesterd hebben | zal geschoolmeesterd hebben | zullen geschoolmeesterd hebben | zullen geschoolmeesterd hebben | zullen geschoolmeesterd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschoolmeesterd hebben | zou geschoolmeesterd hebben | zou/zoudt geschoolmeesterd hebben | zoudt geschoolmeesterd hebben | zou geschoolmeesterd hebben | zouden geschoolmeesterd hebben | zouden geschoolmeesterd hebben | zouden geschoolmeesterd hebben |