vervoeging van de bedrijvende vorm van sprenkelen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | sprenkelen | te sprenkelen | ||||||
toekomend | zullen sprenkelen | te zullen sprenkelen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gesprenkeld | te hebben gesprenkeld | ||||||
toekomend | gesprenkeld zullen hebben | gesprenkeld te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
sprenkelend | gesprenkeld | ev. sprenkel |
mv. verouderd sprenkelt |
sprenkele | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | sprenkel | sprenkelt | sprenkelt | sprenkelt | sprenkelt | sprenkelen | sprenkelen | sprenkelen | |
verleden (o.v.t.) | sprenkelde | sprenkelde | sprenkelde | sprenkelde | sprenkelde | sprenkelden | sprenkelden | sprenkelden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal sprenkelen | zult/zal sprenkelen | zult/zal sprenkelen | zult sprenkelen | zal sprenkelen | zullen sprenkelen | zullen sprenkelen | zullen sprenkelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou sprenkelen | zou sprenkelen | zou(dt) sprenkelen | zoudt sprenkelen | zou sprenkelen | zouden sprenkelen | zouden sprenkelen | zouden sprenkelen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gesprenkeld | hebt gesprenkeld | hebt/heeft gesprenkeld | hebt gesprenkeld | heeft gesprenkeld | hebben gesprenkeld | hebben gesprenkeld | hebben gesprenkeld | |
verleden (v.v.t.) | had gesprenkeld | had gesprenkeld | had gesprenkeld | hadt gesprenkeld | had gesprenkeld | hadden gesprenkeld | hadden gesprenkeld | hadden gesprenkeld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesprenkeld hebben | zal/zult gesprenkeld hebben | zult/zal gesprenkeld hebben | zult gesprenkeld hebben | zal gesprenkeld hebben | zullen gesprenkeld hebben | zullen gesprenkeld hebben | zullen gesprenkeld hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesprenkeld hebben | zou gesprenkeld hebben | zou/zoudt gesprenkeld hebben | zoudt gesprenkeld hebben | zou gesprenkeld hebben | zouden gesprenkeld hebben | zouden gesprenkeld hebben | zouden gesprenkeld hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gesprenkeld worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gesprenkeld | er is gesprenkeld | |||||||
verleden | er werd gesprenkeld | er was gesprenkeld | |||||||
toekomend | er zal gesprenkeld worden | er zal gesprenkeld zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gesprenkeld worden | er zou gesprenkeld zijn |