vervoeging van de bedrijvende vorm van sproeien | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | sproeien | te sproeien | ||||||
toekomend | zullen sproeien | te zullen sproeien | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gesproeid | te hebben gesproeid | ||||||
toekomend | gesproeid zullen hebben | gesproeid te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
sproeiend | gesproeid | ev. sproei |
mv. verouderd sproeit |
sproeie | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | sproei | sproeit | sproeit | sproeit | sproeit | sproeien | sproeien | sproeien | |
verleden (o.v.t.) | sproeide | sproeide | sproeide | sproeide | sproeide | sproeiden | sproeiden | sproeiden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal sproeien | zult/zal sproeien | zult/zal sproeien | zult sproeien | zal sproeien | zullen sproeien | zullen sproeien | zullen sproeien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou sproeien | zou sproeien | zou(dt) sproeien | zoudt sproeien | zou sproeien | zouden sproeien | zouden sproeien | zouden sproeien | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gesproeid | hebt gesproeid | hebt/heeft gesproeid | hebt gesproeid | heeft gesproeid | hebben gesproeid | hebben gesproeid | hebben gesproeid | |
verleden (v.v.t.) | had gesproeid | had gesproeid | had gesproeid | hadt gesproeid | had gesproeid | hadden gesproeid | hadden gesproeid | hadden gesproeid | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesproeid hebben | zal/zult gesproeid hebben | zult/zal gesproeid hebben | zult gesproeid hebben | zal gesproeid hebben | zullen gesproeid hebben | zullen gesproeid hebben | zullen gesproeid hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesproeid hebben | zou gesproeid hebben | zou/zoudt gesproeid hebben | zoudt gesproeid hebben | zou gesproeid hebben | zouden gesproeid hebben | zouden gesproeid hebben | zouden gesproeid hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gesproeid worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gesproeid | er is gesproeid | |||||||
verleden | er werd gesproeid | er was gesproeid | |||||||
toekomend | er zal gesproeid worden | er zal gesproeid zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gesproeid worden | er zou gesproeid zijn |