suiker

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord suiker. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord suiker, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je suiker in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord suiker is hier. De definitie van het woord suiker zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vansuiker, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
suiker
  • sui·ker
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zoetstof’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1253 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord suiker suikers
verkleinwoord suikertje suikertjes

de suikerm

  1. (voeding) oplosbare zoetstof hoofdzakelijk verkregen uit suikerbieten en suikerriet
    • GGD-directeur: Suiker is de gevaarlijkste drug van deze tijd waarvan het gebruik moet worden ontmoedigd via een suikertaks. [2] 
     Glazig staarde ik voor me uit terwijl de suikers, vetten en zout in mijn bloedstroom terecht kwamen.[3]
  2. (scheikunde) een type verbinding van koolstof-, waterstof- en zuurstofatomen
  • Ergens met boter en suiker ingaan
Aan iets overgeleverd zijn; gemakkelijk te beïnvloeden zijn, ergens snel intuinen; er gloeiend bij zijn, gesnapt worden
  • Niet van suiker zijn
Ergens tegen kunnen (vgl. Tegen een stootje kunnen)
vervoeging van
suikeren

suiker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suikeren
    • Ik suiker. 
  2. gebiedende wijs van suikeren
    • Suiker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van suikeren
    • Suiker je? 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]