vervoeging van de bedrijvende vorm van tegenbrassen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | tegenbrassen | tegen te brassen | ||||||
toekomend | zullen tegenbrassen tegen zullen brassen |
te zullen tegenbrassen tegen te zullen brassen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben tegengebrast | te hebben tegengebrast | ||||||
toekomend | tegengebrast zullen hebben | tegengebrast te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
tegenbrassend | tegengebrast | ev. bras tegen |
mv. verouderd brast tegen |
brasse tegen (bijzin) tegenbrasse | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | bras tegen | brast tegen | brast tegen | brast tegen | brast tegen | brassen tegen | brassen tegen | brassen tegen | |
verleden (o.v.t.) | braste tegen | braste tegen | braste tegen | braste tegen | braste tegen | brasten tegen | brasten tegen | brasten tegen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal tegenbrassen | zult/zal tegenbrassen | zult/zal tegenbrassen | zult tegenbrassen | zal tegenbrassen | zullen tegenbrassen | zullen tegenbrassen | zullen tegenbrassen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tegenbrassen | zou tegenbrassen | zou(dt) tegenbrassen | zoudt tegenbrassen | zou tegenbrassen | zouden tegenbrassen | zouden tegenbrassen | zouden tegenbrassen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | tegenbras | tegenbrast | tegenbrast | tegenbrast | tegenbrast | tegenbrassen | tegenbrassen | tegenbrassen | |
verleden (o.v.t.) | tegenbraste | tegenbraste | tegenbraste | tegenbraste | tegenbraste | tegenbrasten | tegenbrasten | tegenbrasten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal tegenbrassen tegen zal brassen |
zult/zal tegenbrassen tegen zult/zal brassen |
zult/zal tegenbrassen tegen zult/zal brassen |
zult tegenbrassen tegen zult brassen |
zal tegenbrassen tegen zal brassen |
zullen tegenbrassen tegen zullen brassen |
zullen tegenbrassen tegen zullen brassen |
zullen tegenbrassen tegen zullen brassen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tegenbrassen tegen zou brassen |
zou tegenbrassen tegen zou brassen |
zou(dt) tegenbrassen tegen zou(dt) brassen |
zoudt tegenbrassen tegen zoudt brassen |
zou tegenbrassen tegen zou brassen |
zouden tegenbrassen tegen zouden brassen |
zouden tegenbrassen tegen zouden brassen |
zouden tegenbrassen tegen zouden brassen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb tegengebrast | hebt tegengebrast | hebt/heeft tegengebrast | hebt tegengebrast | heeft tegengebrast | hebben tegengebrast | hebben tegengebrast | hebben tegengebrast | |
verleden (v.v.t.) | had tegengebrast | had tegengebrast | had tegengebrast | hadt tegengebrast | had tegengebrast | hadden tegengebrast | hadden tegengebrast | hadden tegengebrast | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal tegengebrast hebben | zal/zult tegengebrast hebben | zult/zal tegengebrast hebben | zult tegengebrast hebben | zal tegengebrast hebben | zullen tegengebrast hebben | zullen tegengebrast hebben | zullen tegengebrast hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou tegengebrast hebben | zou tegengebrast hebben | zou/zoudt tegengebrast hebben | zoudt tegengebrast hebben | zou tegengebrast hebben | zouden tegengebrast hebben | zouden tegengebrast hebben | zouden tegengebrast hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm tegengebrast worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt tegengebrast | er is tegengebrast | |||||||
verleden | er werd tegengebrast | er was tegengebrast | |||||||
toekomend | er zal tegengebrast worden | er zal tegengebrast zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou tegengebrast worden | er zou tegengebrast zijn |